ECLI:NL:CRVB:2024:2140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/959 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen na niet gemeld huwelijk

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van de appellant, die zijn huwelijk in het buitenland niet heeft gemeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht het AOW-pensioen heeft herzien naar de norm voor gehuwden, omdat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De Svb heeft geen dringende redenen hoeven zien om de terugvordering te matigen. De appellant had bij zijn aanvraag van 2 juli 2021 aangegeven ongehuwd te zijn, terwijl hij op 2 augustus 2021 was getrouwd. De Svb heeft op 30 augustus 2021 een AOW-pensioen naar de norm voor ongehuwden toegekend, zonder op de hoogte te zijn van het huwelijk. Na een melding op 12 november 2021 heeft de Svb het pensioen aangepast en het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt dat de Svb adequaat heeft gehandeld en dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij zijn huwelijk moest melden. De financiële gevolgen van de terugvordering zijn niet onevenredig, en de appellant heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien.

Uitspraak

23/959 AOW
Datum uitspraak: 21 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2023, 22/3311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant en over de vraag of sprake is van dringende redenen om daarvan af te zien. De Raad oordeelt dat de Svb met beleidsregel SB1407 over herziening en intrekking in zijn algemeenheid een invulling aan de bepaling over de dringende reden geeft die strookt met wat in de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 (over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten op grond van de Wajong) is beoogd. Dit is ook het geval met de vaste gedragslijn die de Svb hanteert bij de dringende reden-toets ten aanzien van de terugvordering. In de omstandigheden van het geval heeft de Svb geen dringende redenen hoeven zien om de terugwerkende kracht van de herziening te matigen dan wel geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben gereageerd op een brief van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Voor appellant is verschenen mr. Vetter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans en mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een formulier van 2 juli 2021 heeft appellant een AOW [1] -pensioen aangevraagd. Op dit formulier heeft appellant aangegeven dat hij geen partner heeft die niet op zijn adres woont. Bij besluit van 30 augustus 2021 is aan appellant per 1 november 2021 een AOWpensioen naar de norm voor een ongehuwde toegekend, omdat hij ongehuwd is en alleen woont. Op dit pensioen is een korting toegepast van 8%, omdat appellant afgerond vier jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2.
Op 12 november 2021 heeft de Svb een systeemmelding van de BRP [2] ontvangen waarin is vermeld dat appellant op [datum huwelijk] is gehuwd. Op 11 januari 2022 heeft de Svb aan appellant een formulier “onderzoek woonsituatie” toegestuurd. Op 12 januari 2022 is aan appellant meegedeeld dat hij voorlopig minder AOW-pensioen krijgt omdat de Svb wil nagaan of appellant het juiste bedrag ontvangt.
1.3.
In het op 14 januari 2021 door appellant teruggestuurde formulier “onderzoek woonsituatie” heeft hij bevestigd dat hij getrouwd is op 2 augustus 2021 en aangegeven dat zijn echtgenote in Marokko woont. Omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met een besluit van 21 januari 2022 met ingang van 1 november 2021 aangepast naar de norm voor een gehuwde. Het AOW-pensioen over de maanden november en december 2021 wordt herzien en het in die maanden teveel betaalde AOW-pensioen van € 757,58 wordt teruggevorderd.
1.4.
Op 9 februari 2022 heeft appellant een AIO [3] -aanvulling aangevraagd. Met een besluit van 29 april 2022 heeft de Svb appellant een voorlopige AIO-aanvulling toegekend vanaf 24 januari 2022. Bij besluit van 30 juni 2022 is definitief beslist dat appellant vanaf 24 januari 2022 recht heeft op een AIO-aanvulling. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Met het besluit van 29 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2022 ongegrond verklaard. Volgens de Svb heeft appellant ten onrechte zijn in het buitenland gesloten huwelijk niet gemeld. Het had hem ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij teveel AOW ontving. Het AOW-pensioen is terecht herzien en van dringende redenen om af te zien van terugvordering is niet gebleken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant een maand na zijn aanvraag om een AOW-pensioen is getrouwd zonder dit te melden. Vervolgens is aan hem een ongehuwdenpensioen toegekend. Ten tijde van deze toekenning was de Svb dus niet op de hoogte van het huwelijk. Onder deze omstandigheden had appellant kunnen of moeten weten dat de omstandigheid dat hij inmiddels gehuwd was, van belang is voor de hoogte van zijn AOW-pensioen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen om aan te nemen dat de herziening onevenredig is. Ook ziet de rechtbank geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dat appellant recht zou hebben gehad op een AIO-aanvulling vanaf datum huwelijk in het geval hij daarvan tijdig melding had gedaan, is geen dringende reden om af te zien van terugvordering. Appellant had mogelijk aanspraak kunnen maken op een AIO-aanvulling vanaf datum van het huwelijk, maar heeft de aanvulling pas op 9 februari 2022 aangevraagd. Die aanvulling is niet eerder dan per 24 januari 2022 toegekend. Daar is appellant niet tegen opgekomen.
De standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
De Raad heeft in deze zaak en een aantal vergelijkbare zaken aan de Svb gevraagd of de tussenuitspraak van 18 april 2024 [4] over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten op grond van de Wajong [5] gevolgen heeft voor deze zaak en zo ja, welke gevolgen dat zijn. Ook is aan de Svb gevraagd of het nieuwe beleid SB1407 gevolgen heeft voor deze zaak. Appellant is in de gelegenheid gesteld de mogelijke relevantie van genoemde tussenuitspraak voor zijn zaak naar voren te brengen.
Reactie van de Svb
3.2.
De Svb is in zijn reactie eerst ingegaan op de gevolgen van de tussenuitspraak van 18 april 2024 voor het Svb-beleid. Deze reactie is weergegeven onder 4.3.1. Vervolgens is de Svb ingegaan op de gevolgen van de beleidsregel SB1407 en de uitspraak van 18 april 2024 voor deze zaak. Volgens de Svb heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden en bestaat er op grond van het beleid aanleiding om met vijf jaar terugwerkende kracht zijn AOW-pensioen te herzien.
Reactie van appellant
3.3.
Volgens appellant zijn er wel dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Wat hij daarover heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van de argumentatie van partijen of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verplichting tot herziening of intrekking van de uitkering en terugvordering
4.1.1.
Uitgangspunt is dat als een AOW-pensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, de Svb gehouden is het relevante besluit te herzien of in te trekken. Dit staat in artikel 17a, eerste lid, van de AOW. Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW kan de Svb besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.1.2.
In artikel 24, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het AOW-pensioen dat onverschuldigd is betaald door de Svb wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan de Svb besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De tussenuitspraak van 18 april 2024
4.2.
In een conclusie van 10 november 2023 is raadsheer advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock (AG) onder meer ingegaan op vragen [6] die betrekking hebben op de toepassing en uitleg van het begrip dringende redenen bij de herziening en terugvordering van uitkeringen in de sociale zekerheidswetgeving. Naar aanleiding van die conclusie heeft de Raad in een uitspraak over de Wajong bij tussenuitspraak van 18 april 2024 zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. De Raad ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan
.In die tussenuitspraak is het volgende – samengevat – uiteengezet.
4.2.1.
Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het eigen aandeel van het bestuursorgaan en het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie moeten in de afweging worden betrokken. Bij het eigen aandeel van het bestuursorgaan valt te denken aan eigen fouten en trage besluitvorming waardoor het bedrag van de terugvordering onnodig hoog is opgelopen of waardoor de teveel betaalde uitkering niet netto maar bruto moet worden teruggevorderd. Bij het eigen aandeel van de betrokkene speelt de aard van de schending van de inlichtingenplicht een rol: is sprake van bewuste schending of onoplettendheid, of gaat het om een situatie waarin de betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving.
4.2.2.
Verder zal het bestuursorgaan zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. De financiële gevolgen zullen zich in het algemeen pas voordoen bij de invordering of verrekening. Een afbetalingsregeling moet recht doen aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene, waarbij betrokkene beschermd wordt door de beslagvrije voet. De gevolgen van de terugvordering worden ook beperkt door regels over kwijtschelding. Hierdoor zal in het algemeen voldoende tegemoetgekomen worden aan het recht op bestaanszekerheid. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het herzienings- of terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, dient het bestuursorgaan deze omstandigheid reeds op dat moment mee te wegen. Aan de financiële of sociale gevolgen van een herziening of terugvordering zal een groter gewicht toekomen als het aandeel van de betrokkene in de ontstane herziening en terugvordering gering was.
4.2.3.
Verder is overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
4.2.4.
Betrokkene moet feiten en omstandigheden aanvoeren die maken dat – volgens hem – sprake is van dringende redenen, waarbij wat wordt aangevoerd ruim moet worden uitgelegd. Het bestuursorgaan doet zo nodig nader onderzoek daarnaar. Of het bestuursorgaan alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling van de dringende redenen heeft betrokken, wordt – als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven – door de bestuursrechter vol getoetst. Het uiteindelijke herzienings- of terugvorderingsbesluit zal – als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven – worden getoetst op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Uitgangspunt hierbij is een intensieve toetsing door de bestuursrechter.
Nieuw beleid van de Svb over herziening of intrekking (SB1407)
4.3.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is.
4.3.1.
Naar aanleiding van de in 3.1 genoemde vragen van de Raad is de Svb in zijn reactie ingegaan op de gevolgen van de tussenuitspraak van 18 april 2024 voor zijn beleid. De Svb heeft te kennen gegeven dat het nieuwe beleid is ontwikkeld voordat de conclusie van de AG en de tussenuitspraak zijn gepubliceerd, maar wel veel overeenkomsten vertoont met de nieuwe uitleg van de Raad van het begrip “dringende reden”. De Svb wil met het nieuwe beleid recht doen aan de nieuwe maatschappelijke opvattingen en inzichten over responsief overheidshandelen en burgerperspectief. Ook heeft de Svb de wetsgeschiedenis bij de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid meegewogen. Mede als gevolg van dit gedeelde vertrekpunt is de Svb van mening dat het beleid al goed aansluit bij de nieuwe uitleg van het begrip “dringende reden”. Dit geldt in het bijzonder voor de volgende punten van het beleid:
Bij een verlaging of intrekking van de uitkering houdt de Svb rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Svb maakt een onderscheid tussen drie situaties die in de uitvoeringspraktijk veel voorkomen: een schending van de inlichtingenplicht, een onjuist besluit door een fout van de Svb en nabetaling door een andere instantie. Hierdoor houdt de Svb al vaak rekening met de oorzaak van de herziening.
Het beleid kent een evenredigheidstoets waarbij de Svb meeweegt in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze evenredigheidstoets weegt de Svb omstandigheden mee die in het beleid over de drie situaties nog niet aan bod zijn gekomen, zoals een trage besluitvorming door de Svb.
In de visie van de Svb is het enige echt inhoudelijke verschil tussen beleidsregel SB1407 en de uitleg van de dringende reden in de tussenuitspraak van de Raad dat de Svb als gevolg van de nieuwe uitleg van de Raad in uitzonderingsgevallen al in de herzieningsfase rekening moet houden met ernstige financiële gevolgen van de herziening. Gelet hierop heeft de Svb besloten om deze beleidsregel niet direct aan te passen.
Toetsing van beleidsregel SB1407
4.4.
Op de voet van de tussenuitspraak van 18 april 2024 merkt de Raad het beleid dat de Svb hanteert bij de invulling van het begrip dringende reden aan als binnenwettelijk beleid. De Raad is van oordeel dat de Svb met het nieuwe beleid SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende redenen heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. De Raad overweegt hierover als volgt.
4.4.1.
Hoofdregel is dat als door een fout van de Svb een onjuist besluit is genomen, de uitkering zonder terugwerkende kracht wordt verlaagd of ingetrokken. Ter zitting is verduidelijkt dat van een fout van de Svb in deze zin sprake is als de uitkering ten onrechte is toegekend of onjuist is vastgesteld. Met andere onvolkomenheden in het eigen handelen, zoals onzorgvuldig onderzoek of een vertraagde afhandeling, houdt de Svb rekening bij de evenredigheidstoetsing als bedoeld in 4.3.1, onder 3.
4.4.2.
In afwijking van de hoofdregel van 4.4.1 wordt de uitkering met volledig of gedeeltelijk terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken als sprake is van een kenbaar evidente fout van de Svb. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat de vraag of hiervan sprake is wordt beantwoord aan de hand van de objectieve omstandigheden van het geval. Met subjectieve elementen, zoals een verminderd doenvermogen bij de betrokkene, houdt de Svb rekening bij de evenredigheidstoets. De mate van terugwerkende kracht van de verlaging of intrekking bij een kenbaar evidente fout van de Svb varieert, afhankelijk van de vraag of de betrokkene de fout uit eigen beweging aan de Svb heeft gemeld, dan wel dit heeft verzuimd of door grove schuld of opzettelijk heeft nagelaten.
4.4.3.
Los van 4.4.1 en 4.4.2 ziet de Svb geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking met terugwerkende kracht als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat het voorgenomen besluit onevenredig is. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Zoals ter zitting is toegelicht kan het bij verwijtbaar handelen door de Svb gaan om oorzaken waardoor het bedrag dat ten onrechte is betaald onnodig is opgelopen, bijvoorbeeld bij trage besluitvorming, onzorgvuldig onderzoek en niet adequaat reageren op relevante signalen van de betrokkene of een derde. Aan de kant van betrokkene kan de verwijtbaarheid erin zijn gelegen dat hij weliswaar zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden, maar wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving zonder hiervan melding te maken. In deze stap van de beoordeling wordt rekening gehouden met het subjectieve doenvermogen van de betrokkene in de concrete situatie. Ook alle overige door de betrokkene aangevoerde relevante omstandigheden worden bij de evenredigheidstoetsing meegewogen, waaronder bijvoorbeeld een fout van een ander overheidsorgaan.
4.4.4.
De Raad constateert dat beleidsregel SB1407 erin voorziet dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Vaste gedragslijn ten aanzien van terugvordering
4.4.5.
De Svb heeft te kennen gegeven dat wordt gewerkt aan een aanpassing van het begrip “dringende reden” in het terugvorderingsbeleid (SB1114). Aanleiding voor deze aanpassing vormt de overweging van de Raad dat de dringende reden in de herzienings- en terugvorderingsbepaling eenzelfde inhoud heeft. Daarnaast zal in het nieuwe beleid ook worden verwerkt dat de Svb in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houdt met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In afwachting van de aanpassing van het beleid hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de dringende reden-toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening.
4.4.6.
De Raad acht deze vaste gedragslijn in het licht van genoemde tussenuitspraak juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen reeds in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.
Toepassing van het vorenstaande in het geval van appellant
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant teveel AOW-pensioen heeft ontvangen. De Svb is dan gehouden het relevante besluit te herzien of in te trekken, tenzij sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien.
4.6.
Volgens appellant zijn er dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Hij wist niet en kon niet weten dat hij bij de Svb moest opgeven dat hij een partner in het buitenland had. Verder kon de Svb al op 12 november 2021 op de hoogte zijn van het huwelijk van appellant, terwijl het te hoge pensioen door de Svb twee maanden te lang is doorbetaald. Appellant zou vanaf de datum van zijn huwelijk recht hebben gehad op AIOaanvulling, zodat de gemeenschap niet is benadeeld als wordt afgezien van de terugvordering. Hij heeft door de terugvordering onder het sociaal minimum geleefd. Daarbij heeft de Svb in een vergelijkbare zaak wel afgezien van terugvordering.
4.7.
Volgens de Svb heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden en kan het pensioen van appellant onder toepassing van beleidsregel SB1407 met een terugwerkende kracht tot vijf jaar worden herzien. De herziening en terugvordering betreft slechts de maanden november en december 2021. Na de ontvangen melding op 12 november 2021 dat appellant in het huwelijk is getreden op 2 augustus 2021 heeft de Svb meteen in januari 2022 actie ondernomen door een onderzoek op te starten naar de woonsituatie van appellant en zijn AOW-pensioen met ingang van januari 2022 aangepast naar de norm voor een gehuwde. Volgens de Svb heeft hij daarbij adequaat gehandeld. Er is geen dringende reden om de herziening en/of de terugvordering te matigen. Er is geen sprake van een onevenredige besluitvorming.
Herziening/terugvordering
4.8.
De Svb heeft in de situatie van appellant zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de herziening en terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende meegewogen. Appellant had redelijkerwijs kunnen weten dat hij zijn huwelijk van 2 augustus 2021 moest melden bij de Svb. Uit het toekenningsbesluit van 30 augustus 2021 blijkt dat aan appellant een AOW-pensioen is toegekend naar de norm van een ongehuwde. Kort voor dat besluit was appellant gehuwd. Uit de informatie van de Svb die appellant ter beschikking stond had het appellant duidelijk kunnen zijn dat een huwelijk van invloed kon zijn op de hoogte van zijn ouderdomspensioen en dat hij deze wijziging had moeten melden bij de Svb. Appellant kon niet volstaan met de registratie van zijn in het buitenland gesloten huwelijk in de BRP. In de Regeling uitzondering inlichtingenplicht [7] worden gegevens die bestuursorganen kunnen krijgen uit bepaalde basisregistraties uitgezonderd van de inlichtingenplicht. Een huwelijk dat in het buitenland is gesloten is echter niet uitgezonderd van de inlichtingenplicht. [8] De minister heeft daarbij overwogen dat deze gegevens niet automatisch in de BRP worden opgenomen. [9] Appellant was dus gehouden aan de Svb te melden dat hij gehuwd was. Dat appellant dat niet heeft gedaan valt hem te verwijten.
4.9.
Omtrent de gestelde verwijtbaarheid van de Svb overweegt de Raad als volgt. Vast staat dat de Svb op 12 november 2021 een systeemmelding heeft ontvangen waaruit bleek dat appellant was gehuwd. De Svb is vervolgens op 11 januari 2022 een onderzoek naar de woonsituatie van appellant gestart en heeft het AOW-pensioen voorlopig verlaagd naar een pensioen voor een gehuwde. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat het na een dergelijke systeemmelding enige tijd kan duren voordat de melding wordt opgepakt en daarop actie wordt ondernomen. Dit is anders als een betrokkene zelf een wijziging in zijn situatie meldt, omdat deze wijziging dan in beginsel direct wordt doorgevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb na de systeemmelding van het huwelijk op 12 november 2021 voldoende voortvarend gehandeld door op 11 januari 2022 een onderzoek te starten en het AOWpensioen alvast te verlagen. Hierdoor is de periode waarin appellant ten onrechte een te hoog AOW-pensioen kreeg niet onnodig lang opgelopen. Van een verwijt aan de kant van de Svb dat tot matiging van de herziening moet leiden, is dan ook geen sprake.
4.10.
Ook in de overige omstandigheden die door appellant zijn aangevoerd heeft de Svb geen aanleiding hoeven zien om de herziening te matigen of geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering. Dat appellant vanaf november 2021 recht zou hebben gehad op een AIOaanvulling, is geen omstandigheid die ertoe leidt dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Als appellant tijdig zijn huwelijk had gemeld, had hij ook tijdig een AIOaanvulling kunnen aanvragen. Dat de AIO niet eerder kon worden toegekend ligt dus in de risicosfeer van appellant. Appellant heeft pas in februari 2022 een AIO-aanvulling aangevraagd die in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Verder is appellant tegen het besluit tot toekenning van de AIO-aanvulling en de ingangsdatum daarvan niet opgekomen.
4.11.
Met de financiële gevolgen van de terugvordering wordt in beginsel voldoende rekening gehouden bij de invordering. Niet is gebleken dat appellant door de terugvordering onder het bestaansminimum heeft geleefd. Dat de Svb in een vergelijkbaar geval wel van herziening en terugvordering heeft afgezien, valt niet te beoordelen omdat daartoe de gegevens ontbreken.
4.12.
In wat door appellant is aangevoerd heeft de Svb dan ook geen aanleiding hoeven zien om op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening en/of terugvordering.

Conclusie en gevolgen

4.13.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet
Artikel 17a van de AOW (herziening en intrekking besluit)
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24 van de AOW (terugvordering)
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
2. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger:
gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
7. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 49 van de AOW
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
SB1407 (dringende reden)
De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verlaging of intrekking over perioden in het verleden
Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beleid
De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:
Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
- 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
- 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
- 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
- 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ‘kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
Evenredigheidstoets
Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.1 Algemene Ouderdomswet.
2.2 Basisregistratie personen.
3.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
5.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
6.Brief van de president van de Raad van 4 mei 2023 waarin de AG verzocht is een conclusie te nemen in een
7.Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017, Stcrt. 2017, 17689.
8.Artikel 3, eerste lid, onder b, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht.
9.Stcrt. 2017, 17689, p. 5.