ECLI:NL:CRVB:2024:2227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
24/96 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herhaald verzoek om herziening van eerdere afwijzingen van aanvragen op grond van de WUV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn zevende verzoek om herziening van eerdere afwijzingen van aanvragen om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die aanleiding zouden geven om de eerdere afwijzingen te herzien. Appellant, geboren in 1935, had in 2000 een aanvraag ingediend die in 2011 werd afgewezen. Sindsdien heeft hij meerdere keren geprobeerd om deze afwijzingen te herzien, maar telkens zonder succes. De Raad heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet in verband kunnen worden gebracht met het overlijden van zijn vader, wat een belangrijke voorwaarde is voor toekenning onder de Wuv.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat R.F. Kayser. De Raad heeft de argumenten van appellant en de medische gegevens die hij heeft overgelegd, zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de verklaring van het Sinaï Centrum, die appellant als nieuw bewijs aanvoert, geen nieuwe inzichten biedt die de eerdere oordelen kunnen veranderen. De medische adviseurs van verweerder hebben bevestigd dat de oorzaak van de psychische klachten van appellant ligt in zijn eigen oorlogservaringen en niet in het overlijden van zijn vader.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van appellant ongegrond is en dat het bestreden besluit van verweerder in stand blijft. Appellant krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2024.

Uitspraak

24/96 WUV
Datum uitspraak: 21 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft afwijzend beslist op het (zevende) verzoek van appellant om de eerdere afwijzingen van zijn aanvragen om toekenningen op grond van de Wuv te herzien. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerder dat appellant geen relevante nieuwe medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de psychische klachten van appellant redelijkerwijs in verband staan met het omkomen van zijn vader en aanleiding zouden moeten geven de eerdere afwijzingen te herzien.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep in gesteld tegen een besluit van verweerder van 7 december 2023, kenmerk BZ011625488 (bestreden besluit). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door R.F. Kayser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1935, heeft in 2000 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. [1] Verweerder heeft die aanvraag afgewezen met een besluit van 19 juni 2011 omdat niet vastgesteld kan worden dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Er is geen aanleiding gezien om te onderzoeken of appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld vanwege het overlijden van zijn vader. Tegen het besluit van 19 juni 2011 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Na afwijzing van de verzoeken van 2003, 2004, 2014 en 2017 heeft appellant in 2018 opnieuw verzocht om de eerdere afwijzingen te herzien. Met een besluit van 3 augustus 2018 en na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 31 januari 2019 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Overwogen is dat appellant niet met de vervolgde kan worden gelijkgesteld omdat (ook nu) niet is gebleken dat bij hem sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het overlijden van zijn vader. Het tegen het besluit van 31 januari 2019 ingestelde beroep is door de Raad ongegrond verklaard. [2]
1.3.
In oktober 2021 heeft appellant nogmaals verzocht om de eerdere afwijzing te herzien. Dat verzoek is afgewezen met een besluit van 15 december 2021 en na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 mei 2022 op de grond dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld en niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden. Verweerder heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat de psychische klachten van appellant redelijkerwijs niet in verband staan met het omkomen van zijn vader. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.4.
Appellant heeft in mei 2023 opnieuw een verzoek ingediend om de eerdere afwijzingen te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen met een besluit van 28 augustus 2023 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder is van mening dat er geen redenen zijn de eerdere afwijzingen te herzien.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht het inmiddels zevende verzoek van appellant om de eerdere afwijzingen te herzien heeft afgewezen. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt.
2.2.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de betrokkene te herzien. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
2.3.
Zulke feiten en gegevens ziet ook de Raad hier niet. Appellant heeft met name gewezen op de verklaring van het Sinaï Centrum van 15 november 2022. Deze verklaring is door verweerder voorgelegd aan twee van zijn geneeskundig adviseurs. Beide adviseurs stellen – kort gezegd – dat de verklaring geen nieuw licht werpt op de oorzaak van de PTSS. In het verleden is vastgesteld en door de Raad driemaal onderschreven [3] dat de oorzaak van de psychopathologie is gelegen in de eigen oorlogservaringen van appellant. De Raad ziet in de medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat er medisch gezien anders tegen de oorzaak van de psychische klachten van appellant moet worden aangekeken. Om die reden zijn de resultaten van de onderzoeken die in het verleden zijn verricht door R.J. Roelofs en A.M. Ohlenschlager nog steeds leidend voor het beantwoorden van de vraag of de psychische klachten van appellant aan het overlijden van zijn vader kunnen worden toegeschreven.

Conclusie en gevolgen

2.4.
Het beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
3. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
2.Uitspraak van 5 september 2019, nummer 19/1040 WUV.
3.Uitspraak van 28 januari 2016, 14/6838 WUV (ECLI:NL:CRVB:2016:358), uitspraak van 31 mei 2018, 17/6338 WUV (ECLI:NL:CRVB:2018:1745) en uitspraak van 5 september 2019, 19/1040 WUV (ECLI:NL:CRVB:2019:2913).