ECLI:NL:CRVB:2016:358
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om voorzieningen krachtens de Wuv en herzieningsverzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1935 in Bandung, voormalig Nederlands-Indië, had in 2000 een aanvraag ingediend voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Deze aanvraag werd in 2001 afgewezen, omdat vastgesteld was dat de appellant geen vervolging had ondergaan en niet in gezinsverband met zijn vader had geleefd. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze afwijzing.
In de daaropvolgende jaren heeft de appellant meerdere herzieningsverzoeken ingediend, die telkens zijn afgewezen. De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de bevoegdheid van de verweerder om een beschikking te herzien op basis van nieuwe feiten of gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen van de appellant voornamelijk voortkomen uit zijn eigen oorlogservaringen en niet uit de vervolging van zijn vader, wat essentieel is voor de gelijkstelling met de vervolgde.
De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die aanleiding geven om de eerdere besluiten te herzien. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening van besluiten op basis van de Wuv kan plaatsvinden.