ECLI:NL:CRVB:2019:2913
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek van appellant inzake afwijzing uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
Op 5 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1935, die herhaaldelijk verzocht heeft om toekenning van uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die aanleiding zouden geven om de eerdere afwijzingen te herzien. Appellant had in het verleden meerdere keren aanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs dat zijn psychische klachten direct verband hielden met het overlijden van zijn vader tijdens de oorlog. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant, waaronder PTSS, voornamelijk voortkomen uit zijn eigen oorlogservaringen en niet uit het overlijden van zijn vader. De Raad heeft de argumenten van appellant en zijn psychiater, die de verergering van zijn klachten aanhaalde, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat er geen causaal verband is aangetoond tussen het overlijden van de vader en de psychische klachten van appellant, waardoor de afwijzing van de herzieningsverzoeken gerechtvaardigd is.