Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de ZW-uitkering van appellant per 13 mei 2019, die door het Uwv is vastgesteld als onterecht vanwege een gefingeerd dienstverband. Appellant stelt dat hij wel degelijk in dienst was bij [naam B.V.] als Field Engineer, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was. De Raad wijst op de inconsistenties in de verklaringen van appellant, die niet in staat was om relevante details over zijn werkzaamheden en collega's te verstrekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat appellant geen recht had op de ZW-uitkering, en deze uitspraak wordt door de Raad bevestigd. Appellant heeft geprobeerd tegenbewijs te leveren, maar de Raad oordeelt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.