In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2024, wordt de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante besproken. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een adres in de gemeente Doesburg. Het college van burgemeester en wethouders van Doesburg stelde dat appellante haar woonplaats niet in deze gemeente had en baseerde zich op artikel 40 van de PW. Appellante betwistte dit en stelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Raad oordeelde dat het college niet kon aantonen dat appellante in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 februari 2022 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De bevindingen van een huisbezoek, dat zonder 'informed consent' was uitgevoerd, mochten niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig waren voorbereid en niet berustten op een deugdelijke motivering, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad vernietigde het besluit van 6 juli 2022 en herstelde de situatie, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 februari 2022 niet in stand bleef. Voor de periode vanaf 4 februari 2022 bleef de intrekking van de bijstand wel in stand, omdat het college aannemelijk had gemaakt dat appellante haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.