ECLI:NL:CRVB:2024:2123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
24/612 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en de rol van reservefuncties in de berekening van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had zich ziekgemeld en na een aanvraag voor een WIA-uitkering, had het Uwv vastgesteld dat hij niet meer geschikt was voor zijn laatste functie als zelfstandig werkend kok. De arbeidsdeskundige berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 28,81% en weigerde de uitkering per 17 december 2021. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv ten onrechte niet alle vijf geselecteerde functies, inclusief twee reservefuncties, had meegenomen in de berekening van zijn resterende verdiencapaciteit. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv appellant geen WIA-uitkering had hoeven toekennen. De Raad volgde de redenering van de rechtbank dat de Wet WIA en het Schattingsbesluit niet vereisen dat reservefuncties worden meegenomen in de berekening van de resterende verdiencapaciteit. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voldoende waren om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Appellant's argumenten werden niet overtuigend geacht, en de Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen geselecteerde functies en reservefuncties in de context van de WIA-regelgeving.

Uitspraak

24/612 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2023, 23/3345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 17 december 2021 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte niet alle vijf de geselecteerde functies, dat wil zeggen ook de twee geselecteerde zogeheten reservefuncties, aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag gelegd. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als zelfstandig werkend kok voor 37,93 uur per week. Op 20 december 2019 heeft hij zich ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,81%. Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2022 geweigerd appellant met ingang van 17 december 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 1 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2022 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van meer beperkingen dan de beperkingen die zijn neergelegd in de FML van 21 september 2022. Omdat van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies een aantal ongeschikt bleek en er onvoldoende functies overbleven, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vijf nieuwe functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste loonwaarde de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 34,08%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant de volgende functies geselecteerd: medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code: 111161), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code: 372060) en huishoudelijk medewerker (SBC-code: 111333). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook de (reserve)functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code: 111171), en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBCcode: 111010) geschikt geacht, maar deze worden door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet meegewogen bij het bepalen van de verdiencapaciteit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn resterende verdiencapaciteit moet worden bepaald aan de hand van de vijf geselecteerde functies, dat wil zeggen ook op basis van de twee zogeheten reservefuncties. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet WIA of het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit voor appellant ten minste drie functies zijn geselecteerd, te weten de hiervoor genoemde drie functies medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code: 111161), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code: 372060) en huishoudelijk medewerker (SBC-code: 111333). Vervolgens is conform artikel 10, eerste lid, onder b, van het Schattingsbesluit bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit van appellant het loon van de middelste van deze drie functies in aanmerking genomen.
2.1.
De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet WIA of het Schattingsbesluit bieden naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat het Uwv gehouden is om ook de twee geselecteerde zogeheten reservefuncties aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag te leggen. Het onderscheid tussen de ‘geselecteerde functies’ en de zogeheten reservefuncties is nu juist dat deze reservefuncties niet aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag liggen. De Wet WIA of het Schattingsbesluit verzetten zich niet tegen het aanzeggen van zogeheten reservefuncties om een beter inzicht in de arbeidsmogelijkheden te krijgen en tijdwinst te boeken bij terechte kritiek op één of twee ‘geselecteerde functies’. Ook uit de door appellant ter zitting aangehaalde uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [1] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het Uwv de zogeheten reservefuncties bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit moet betrekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant volgt uit de tekst van de artikelen 9 en 10 van het Schattingsbesluit dat voor de berekening van zijn resterende verdiencapaciteit alle vijf de geselecteerde functies moeten worden betrokken, ook de twee reservefuncties. Volgens appellant moet zijn resterende verdiencapaciteit worden vastgesteld op 51,98% en komt hij in aanmerking voor een WIA-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze zaak belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Zoals de Raad al heeft geoordeeld in de uitspraak van 4 april 2024, [2] verzet de Wet WIA noch het Schattingsbesluit zich tegen het aanzeggen van een (of meerdere) reservefunctie(s) zonder dat deze aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag ligt(liggen). In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten om daarover thans anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en E.W. Akkerman en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 9 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (voor zover relevant):
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven (…). Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. (…)
Artikel 10 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (voor zover relevant):
1. Bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt:
(…)
in aanmerking genomen het loon van de middelste van de in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies.

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.
2.CRvB 4 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:699.