ECLI:NL:CRVB:2024:699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
23/1073 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die voor het laatst als autospuiter en -monteur werkte, had zich op 19 september 2017 ziekgemeld en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 26,03% arbeidsongeschikt was, maar later, na bezwaar, werd dit verhoogd naar 65,49%. Appellant betwistte deze vaststelling en voerde aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat er geen schending van het beginsel van equality of arms was. De Raad kende appellant echter een schadevergoeding toe van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die met zes maanden was overschreden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

Uitspraak

23/1073 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 februari 2023, 20/7465 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 17 september 2019 heeft vastgesteld op 65,49%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld. De Raad kent appellant een schadevergoeding toe omdat de procedure te lang heeft geduurd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als autospuiter en -monteur voor 37,97 uur per week. Op 19 september 2017 heeft hij zich ziekgemeld. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 26,03%. Het Uwv heeft bij besluit van 17 september 2019 geweigerd aan appellant met ingang van 17 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 17 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft appellant per 28 november 2019 recht op een WGA-vervolguitkering op basis van 65-80% arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de belastbaarheid van appellant aan te passen met aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking van ongeveer 6 uur per dag en ongeveer 30 uur per week. Hij heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een FML van 15 september 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant opnieuw functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 65,49%.
1.3.
In beroep heeft appellant rapporten ingediend van J.H.L. Wijers, bedrijfsarts (Wijers). Wijers heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant voor gemiddeld 4 uur per dag, ongeveer 20 uur per week, belastbaar is voor arbeid. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. De rechtbank heeft een onafhankelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten door I.A.K. Snels, verzekeringsarts, werkzaam bij Ergatis (Snels). Snels heeft op 19 september 2022 een rapport uitgebracht, waarin zij heeft geconcludeerd dat met de FML van 9 augustus 2019 voldoende tegemoet is gekomen aan de medische situatie van appellant. Een urenbeperking is volgens haar niet van toepassing. Appellant heeft hierop gereageerd met een rapport van 11 maart 2022 van Wijers. Vervolgens heeft Snels op 19 december 2022 een reactie gegeven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] heeft de rechtbank overwogen dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijk deskundige wordt gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien van deze hoofdregel af te wijken, omdat de conclusies van Snels haar overtuigend voorkomen. De rechtbank heeft overwogen dat Snels de beschikking had over alle beschikbare medische informatie en appellant heeft onderzocht. Naar haar oordeel geeft het rapport van Snels, gelezen in samenhang met de nadere reactie die zij heeft gegeven, blijk van een zorgvuldig onderzoek. Snels heeft inzichtelijk, consistent en gemotiveerd de problematiek van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen beschreven. Hierbij is zowel rekening gehouden met de psychische klachten als de lichamelijke klachten van appellant. De bezwaren die Wijers tegen het rapport van Snels heeft aangevoerd, hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft weergegeven. Zij heeft voorts geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML van 15 september 2020. De rechtbank heeft onvoldoende waarde toegekend aan het rapport van Wijers en niet gemotiveerd waarom zij zijn oordeel niet gevolgd heeft. Appellant heeft gewezen op de urenbeperking van 20 uur die in het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling was aangenomen en op het gegeven dat zijn medische toestand verder achteruit is gegaan. Volgens appellant had de rechtbank een psycholoog moeten benoemen als onafhankelijk deskundige, in plaats van een verzekeringsarts. Met een beroep op het arrest Korošec [2] heeft appellant de Raad verzocht om opnieuw een onafhankelijk deskundige te benoemen, omdat geen sprake is van equality of arms. Appellant heeft erop gewezen dat hij inmiddels is verwezen naar een psycholoog. Ook heeft hij een brief van 6 maart 2024 van een oefentherapeut Mensendieck, een aanvraagformulier voor hulpmiddelen/orthesen en informatie over het door hem gebruikte medicijn ingediend. Over het arbeidskundige deel van de beoordeling heeft appellant aangevoerd dat op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) de schatting had moeten worden gebaseerd op alle vier de geselecteerde functies, dus ook op de reservefunctie Schoonmaker hotel (SBC-code 111332). Dit is van belang omdat in deze functie een reductiefactor van toepassing is. Appellant heeft verder aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend voor hem zijn. De functies Barbediende, buffetbediende, kantinebediende (SBC-code 111080) en Schoonmaker hotel (SBC-code 111332) overschrijden op verschillende items zijn belastbaarheid. Er heeft ten onrechte geen overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2024 ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
Medisch
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2017 [3] , gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. De gronden in hoger beroep geven aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen 2 en 3.
Stap 2: equality of arms
4.3.1.
Van schending van het beginsel van equality of arms is niet gebleken. Appellant heeft geen belemmeringen ondervonden om stukken in te dienen die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Als een betrokkene een rapport in de procedure heeft gebracht, dat is opgesteld door een door hem ingeschakelde medisch deskundige, is in het algemeen voldaan aan het vereiste van gelijke procespositie. Onder omstandigheden kan aan die eisen worden voldaan door een rapport of een verklaring van een behandelaar. Appellant heeft in bezwaar en beroep een onderzoeksrapport en een drietal aanvullende reacties van Wijers, brieven van een fysiotherapeut, psycholoog en orthopeed en een medicatielijst ingediend. De stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsartsen. Ook zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie aan het dossier ontbreekt. Bovendien heeft de rechtbank een onafhankelijk deskundige benoemd die naast haar onderzoeksrapport, waarin alle medische informatie is betrokken, ook heeft gereageerd op de reactie die Wijers hierop heeft gegeven.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.3.2.
Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft daarnaast geen aanleiding om de conclusies van Snels in twijfel te trekken. De door hem in hoger beroep ingediende medische stukken zien niet op de datum in geding. Aanleiding om een psycholoog te benoemen als onafhankelijk deskundige is niet aanwezig.
Arbeidskundig
4.4.1.
Op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Sb wordt de schatting gebaseerd op tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Op grond van artikel 10 van het Sb wordt de resterende verdiencapaciteit berekend op basis van het middelste loon van deze functies waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Met de functies van Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en Barbediende, buffetbediende, kantinebediende (SBC-code 111080) heeft het Uwv hieraan voldaan. Anders dan appellant heeft aangevoerd, verzet de Wet WIA noch het Sb zich tegen het aanzeggen van een (of meerdere) reservefunctie(s) zonder dat deze aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag lig(t)(gen). Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv ook de vierde (reserve)functie, Schoonmaker hotel (SBC-code 111332), had moeten betrekken bij de schatting.
4.4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 18 september 2020 en 1 maart 2024 voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding aanwezig is om de juistheid van de belasting van de functie Barbediende, buffetbediende, kantinebediende (SBC-code 111080) zoals weergegeven in CBBS in twijfel te trekken. Zij heeft gewezen op de toelichting van de arbeidsanalist bij deze functie, dat in de zomer, bij hoge bezettingsgraad van het hotel, sprake is van een hoog handelingstempo. De arbeidsanalist heeft geen kenmerkende belasting aangenomen voor deadlines en/of productiepieken. Appellant heeft zijn stelling dat voor dit laatste gelet op de toelichting wel degelijk reden bestaat, niet onderbouwd met concrete gegevens. De enkele verwijzing door appellant naar de omschrijving van het item 1.9.7 Werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken in de Basisinformatie CBBS is daartoe onvoldoende. Gelet op wat onder 4.4.1 is overwogen behoeven de gronden over de reservefunctie Schoonmaken hotel (SBC-code 111332) geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 65,49% in stand blijft.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
6.1.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
6.2.
Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [4] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
6.3.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv op 28 oktober 2019 van het bezwaarschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak is vier jaar en bijna zes maanden verstreken. De zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, en ook de opstelling van betrokkene geven geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met (naar boven afgerond) zes maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 500,-.
6.4.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot het bestreden besluit van 13 oktober 2020 bijna twaalf maanden geduurd. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn alleen in de bestuurlijke fase heeft plaatsgevonden. Deze overschrijding komt voor rekening van het Uwv. Het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 500,-.
Proceskosten
7. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 437,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 9, aanhef en onder a, van het Sb
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden.
Artikel 10 van het Sb
1. Bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt:
[..] b. in aanmerking genomen het loon van de middelste van de in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
3.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.