ECLI:NL:CRVB:2024:2109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WIA-uitkering na detentie en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van de WIA-uitkering van appellant over de periode van 29 januari 2021 tot en met 28 februari 2021. Appellant, die sinds 1 april 2010 een WIA-uitkering ontvangt, was feitelijk gedetineerd vanaf 29 december 2020. Het Uwv heeft op 26 februari 2021 de WIA-uitkering van appellant ingetrokken en op 14 september 2022 de onterecht betaalde uitkering van € 1.694,31 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering en stelde dat het Uwv van terugvordering had moeten afzien vanwege dringende redenen, omdat hij onterecht gedetineerd zou zijn geweest. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 oktober 2024 behandeld. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft teruggevorderd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn detentie onterecht was en dat hij daardoor dubbel gestraft wordt. De Raad benadrukt dat de terugvordering niet bedoeld is als sanctie, maar als herstel van de rechtmatige toestand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt.