ECLI:NL:CRVB:2024:2081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ZW-uitkering in verband met prepensioeninkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een ZW-uitkering ontving, was van mening dat het door hem ontvangen prepensioen niet als inkomen uit arbeid moest worden aangemerkt en dat er geen aanleiding was voor de terugvordering van zijn ZW-uitkering door het Uwv. Het Uwv had echter de ZW-uitkering van appellant over de maanden november en december 2019 gedeeltelijk teruggevorderd, omdat het prepensioen als inkomen werd beschouwd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank het juiste wettelijk kader heeft gehanteerd. De Raad oordeelt dat het prepensioen, dat appellant sinds 1 april 2019 ontving, terecht in mindering is gebracht op de ZW-uitkering. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het prepensioen als inkomen in verband met arbeid moet worden aangemerkt, wat betekent dat het rechtvaardig is dat het Uwv de ZW-uitkering heeft teruggevorderd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond, waardoor de terugvordering van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.