ECLI:NL:CRVB:2024:2030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23/444 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstand naar de alleenstaandennorm; duurzaam gescheiden leven niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de bijstandsverlening aan appellante. Appellante, die in augustus 2012 in Marokko is gehuwd, ontving bijstand naar de gehuwdennorm omdat zij samenwoonde met een niet-rechthebbende partner. Na een aanvraag voor bijstand op 10 september 2020, heeft het college de bijstand met ingang van 29 juni 2021 herzien naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante betoogde dat zij vanaf 22 januari 2021 duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, maar de Raad oordeelde dat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. De Raad concludeerde dat de enkele mededeling in het bezwaarschrift over de intentie om te scheiden niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de bestreden besluiten in stand had gelaten. Appellante kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend.

Uitspraak

23/444 PW, 23/445 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 december 2022, 21/1397 en 22/581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2024

SAMENVATTING

Het college heeft appellante naar aanleiding van een aanvraag bijstand toegekend met ingang van 10 september 2020 gelijk aan 50% van de gehuwdennorm, omdat zij gehuwd is met een nietrechthebbende partner. Het college heeft de bijstand met ingang van 29 juni 2021 toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder. Appellante stelt dat de ingangsdatum van de alleenstaande oudernorm 22 januari 2021 zou moeten zijn omdat zij die dag heeft verklaard te willen scheiden en daarom vanaf die dag moet worden geacht duurzaam gescheiden te leven van haar echtgenoot. De Raad komt tot het oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al eerder dan 29 juni 2021 duurzaam gescheiden van haar echtgenoot leefde. Appellante krijgt dus geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2024. Voor appellante is mr. Oosterhuis-Putter verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Kosters en M.P.M. Spoolder.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is in augustus 2012 in Marokko gehuwd met X. Appellante woont samen met haar twee minderjarige kinderen in [woonplaats] . X woont niet in Nederland.
1.2.
Appellante heeft in de periode van 30 november 2014 tot 1 juli 2020 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand met ingang van 1 juli 2020 beëindigd, omdat appellante met ingang van die datum is gaan werken en inkomsten ontving boven de voor haar geldende norm.
1.3.
Appellante heeft zich op 8 september 2020 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand met als reden dat zij op 10 september 2020 ontslag heeft genomen in verband met het feit dat de combinatie van de zorg voor de kinderen en het werken haar te veel werd. Dezelfde dag heeft appellante een aanvraag ingediend.
1.4.
Met een besluit van 13 november 2020 heeft het college aan appellante met ingang van 10 september 2020 bijstand toegekend gelijk aan 50% van de gehuwdennorm. Daartoe overweegt het college dat appellante gehuwd is met X, een niet-rechthebbende partner, waardoor artikel 24 van de PW van toepassing is. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. In een aanvulling op haar bezwaarschrift van 22 januari 2021 heeft appellante gemeld dat zij duurzaam gescheiden van haar echtgenoot leeft en de intentie heeft om te gaan scheiden.
1.5.
Op 29 juni 2021 heeft appellante een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Overijssel ingediend.
1.6.
Met een besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en X niet meer de wil hebben om het huwelijk voort te zetten. Appellante heeft juist verklaard het huwelijk heel graag te willen voortzetten, maar dat hiertoe de financiële middelen ontbreken. In deze omstandigheden is geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Het feit dat inmiddels een echtscheidingsverzoek is ingediend maakt dat voor de te beoordelen periode niet anders.
1.7.
In het advies van de commissie bezwaarschriften bij bestreden besluit 1 is vermeld dat het echtscheidingsverzoek wel aanleiding kan geven tot een herbeoordeling van de huidige situatie van appellante. Het college heeft naar aanleiding van dat advies nader onderzoek gedaan en met een besluit van 4 oktober 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 16 februari 2022 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellante met ingang van 29 juni 2021 herzien naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Ter zitting heeft gemachtigde van appellante gepreciseerd dat het appellante te doen is om de ingangsdatum van de toekenning van de alleenstaande oudernorm van bestreden besluit 2. Appellante voert aan dat zij haar wil om het echtelijk samenleven te verbreken duidelijk heeft gecommuniceerd met de bezwaargronden van 22 januari 2021. Dat het echtscheidingsverzoek pas op 29 juni 2021 volgde is te wijten aan het feit dat zij eerst heeft gepoogd om samen met haar echtgenoot een echtscheidingsverzoek in te dienen. Dat heeft vertraging opgelopen vanwege de COVID-19 pandemie en het feit dat haar echtgenoot in Spanje woonde. In die omstandigheden moet zij geacht duurzaam gescheiden te hebben geleefd sinds 22 januari 2021.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd. Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak. [1] Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.2.2.
Het is aan appellante om aannemelijk te maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW moet worden aangemerkt. Het gaat hier immers om een met een aanvraag gelijk te stellen situatie, nu appellante gedurende de bezwaarfase in de eerdere procedure heeft gevraagd om wijziging van de aan haar verleende bijstand. [2]
4.2.3.
Appellante is daar in ieder geval voor de periode vóór 29 juni 2021 niet in geslaagd. Daarbij acht de Raad van belang dat appellante in de bezwaarprocedure gericht tegen het besluit van 13 november 2020 slechts heeft verklaard te willen scheiden. Uit deze enkele mededeling in het bezwaarschrift volgt nog niet dat appellante vanaf dat moment duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Relatief kort daarvoor had appellante immers nog verklaard, zoals neergelegd in een rapportage aanvraag levensonderhoud van 12 november 2020 (rapportage), dat zij wel de intentie had om de echtelijke samenleving voor te zetten. Behalve het echtscheidingsverzoek van 29 juni 2021 zijn geen andere stukken overgelegd waaruit concrete feiten en omstandigheden blijken op grond waarvan (de duurzaamheid van) de wil om het echtelijk samenleven te verbreken blijkt of waaruit handelingen blijken die uiting geven aan deze wil. In het bijzonder is niets overgelegd met betrekking tot de ondernomen pogingen om gezamenlijk tot een echtscheidingsverzoek te komen en de eventuele vertraging die daarbij is opgetreden. Daarbij merkt de Raad op dat het op 29 juni 2021 ingediende echtscheidingsverzoek een eenzijdig echtscheidingsverzoek betreft.
4.3.
Appellante heeft ter zitting gewezen op de uitspraak van de Raad van 1 november 2023. [3] Uit die uitspraak blijkt volgens appellante dat als het college van oordeel was dat de door haar aangedragen feiten en omstandigheden op 22 januari 2021 onvoldoende waren, het op de weg van het college had gelegen om nader onderzoek te doen en aanvullende stukken op te vragen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.4.1.
Het beroep op de uitspraak van 1 november 2023 kan appellante niet baten omdat dat geval niet vergelijkbaar is met haar geval. In genoemde uitspraak was in eerste instantie sprake van een andere afwijzingsgrond, waardoor de discussie voorafgaande aan de besluitvorming niet was gegaan over duurzaam gescheiden leven. In verband daarmee is geoordeeld dat het college nader onderzoek had moeten doen. Van een dergelijke situatie is in onderhavig geval geen sprake.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
(getekend) A. Hoogenboom
(getekend) I. van der Hout
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 24
Afwijking norm gehuwden
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a.de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b.de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
2.Uitspraak van 1 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2414.