In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank Gelderland terecht heeft geoordeeld dat appellant het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te vroeg in gebreke heeft gesteld. Appellant stelde dat de beslistermijn op 26 mei 2023 verstreek en heeft de ingebrekestelling op 29 mei 2023 verzonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de beslistermijn pas op 9 juli 2023 verstreek, omdat de werking van de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2023 was opgeschort. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en was er geen dwangsom verschuldigd.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het Uwv diende een verweerschrift in en werd vertegenwoordigd via videobellen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 25 september 2024. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. De Raad onderschrijft de uitleg van de rechtbank over de opschorting van de beslistermijn en het vertrouwensbeginsel.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.