Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering te weigeren en hem een Indicatie banenafspraak toe te kennen. Appellant, geboren in 1990, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die op 11 november 2013 was afgewezen omdat hij in staat werd geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Na een herhaalde aanvraag in 2020, waarin appellant nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerde, heeft het Uwv opnieuw geweigerd om de uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat er nieuwe feiten zijn die de herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen, niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die de eerdere beoordeling konden veranderen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gezondheidstoestand van appellant in 2013 correct was beoordeeld en dat de beperkingen die hij nu ervaart, niet nieuw zijn ten opzichte van de eerdere besluiten. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de Indicatie banenafspraak had toegekend, omdat appellant op dat moment niet over arbeidsvermogen beschikte, maar dat dit geen duurzaam karakter had.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en houdt in dat de weigering van de Wajong-uitkering en de toekenning van de Indicatie banenafspraak in stand blijven. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierechten, omdat zijn hoger beroep niet slaagde.