ECLI:NL:CRVB:2024:1944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
22/1207 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het zorgkantoor, waarbij een persoonsgebonden budget voor zorg werd teruggevorderd. Het zorgkantoor verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Appellant stelde echter dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden en dat het retour ontvangen bezwaarschrift geen einde had gemaakt aan de verzending. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift inderdaad tijdig was ingediend, omdat het voor het einde van de termijn ter post was bezorgd en het zorgkantoor het retour gezonden bezwaarschrift binnen een week na afloop van de termijn had ontvangen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het zorgkantoor, en droeg het zorgkantoor op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant en werd het griffierecht vergoed.

Uitspraak

22/1207 WLZ
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 maart 2022, 20/4786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt dat het zorgkantoor het bezwaar van appellant onterecht nietontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is tijdig ter post bezorgd. Met het retour komen van het bezwaarschrift is in dit geval geen einde gekomen aan de verzending. Het nogmaals verstuurde bezwaarschrift is binnen een week na het einde van de bezwaartermijn door het zorgkantoor ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is het bezwaarschrift daarom tijdig ingediend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft deze zaak, samen met de zaak met nummer 23/663, behandeld op een zitting van 4 september 2024. Voor appellant zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Het zorgkantoor heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Het zorgkantoor heeft aan appellant voor de realisering van deze zorg een persoonsgebonden budget verleend voor het jaar 2019. Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het zorgkantoor het verleningsbesluit gewijzigd en van appellant een bedrag van € 13.264,60 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft hiertegen aangevoerd dat hij het bezwaarschrift ruim op tijd heeft verzonden, namelijk op 29 januari 2020. Nadat hij het bezwaarschrift retour heeft ontvangen heeft hij het zo snel mogelijk nogmaals verstuurd, nu per aangetekende post. Ter zitting heeft appellant de originele, retour ontvangen, envelop overhandigd en gewezen op het daarop vermelde poststempel.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
De termijn voor het indienen van bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2020 ving aan op 17 januari 2020 en eindigde op 27 februari 2020.
4.3.
De Raad stelt vast dat op de voorzijde van de onder 3 genoemde envelop (in grote letters) het adres van het zorgkantoor is geschreven. Op de achterzijde staat (in even grote letters) het (retour)adres van appellant. Daar staat het poststempel, voorzien van de datum 27.II.20. Het bezwaarschrift is dus op 27 februari 2020 bij PostNL geweest. Appellant heeft het bezwaarschrift dus tijdig – voor het einde van de termijn – ter post bezorgd. Nadat het bezwaarschrift retour was gekomen, heeft appellant het bezwaarschrift per aangetekende post op 2 maart 2020 nogmaals naar het zorgkantoor verstuurd. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat met de retourzending van het bezwaarschrift geen einde is gekomen aan de verzending. Het zorgkantoor heeft het per aangetekende post verstuurde bezwaarschrift op 4 maart 2020 ontvangen. Dit is binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Hiermee is voldaan aan het gestelde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb en is tijdig bezwaar gemaakt. [1] Het zorgkantoor heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Ook het bestreden besluit wordt vernietigd. De Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal het zorgkantoor met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het zorgkantoor te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep voor verleende rechtsbijstand (2 punten met wegingsfactor 1) en op € 21,60 aan reiskosten in hoger beroep. Onder reis- en verletkosten van een partij in de zin van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dienen, in een situatie als hier waarin appellant zelf niet is verschenen, tevens te worden begrepen de reis- en verletkosten van een procesgemachtigde die niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. [2] De reiskosten van een tweede persoon, die appellant heeft vertegenwoordigd tijdens de zitting, komen niet voor vergoeding in aanmerking op grond van het Bpb. [3]
7. Appellant krijgt het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 juli 2020;
  • draagt het zorgkantoor op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.771,60;
  • bepaalt dat het zorgkantoor het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:52, r.o. 9.2.
2.Uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:787, r.o. 4.4.
3.Uitspraak van 1 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2451.