ECLI:NL:CRVB:2021:2451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
17/5876 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar bezwaar tegen een besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 1 februari 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, meldde zich op 1 mei 2014 ziek na een scooterongeluk. Het Uwv concludeerde dat appellante per 28 april 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was.

Tijdens de hoger beroepsprocedure werd bij appellante de waarschijnlijkheidsdiagnose Parkinson gesteld, wat leidde tot twijfels over de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad benoemde een onafhankelijke deskundige, die op 13 januari 2021 rapporteerde dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet volledig was. De deskundige stelde aanvullende beperkingen vast, die door het Uwv werden overgenomen in een nieuwe FML van 7 februari 2021. Het Uwv concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eerdere functie, maar dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren.

De Raad oordeelde dat het Uwv niet volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante en dat het eerdere besluit niet op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. De aangevallen uitspraak werd vernietigd, evenals het eerdere besluit van het Uwv. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

17.5876 WIA, 21/3210 WIA

Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 juli 2017, 17/158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en (medische) stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. H. ten Brinke. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog van appellante. Met rapporten van 25 oktober 2019 en 18 december 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv gereageerd op de door de neuroloog overgelegde informatie en de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken.
Op verzoek van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 19 februari 2020 een nadere toelichting gegeven op de rapporten van 25 oktober 2019 en
18 december 2019.
Appellante heeft gereageerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Vervolgens heeft de Raad verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige Greveling-Fockens heeft op 13 januari 2021 aan de Raad gerapporteerd.
Appellante heeft een zienswijze op het rapport van de deskundige ingediend. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft het Uwv op 23 februari 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen.
Appellante heeft gereageerd op de gewijzigde beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft naar aanleiding van de reactie van appellante een rapport van 12 april 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als [naam functie] bij [werkgever B.V.] voor 40 uur per week. Appellante ontving vanaf 1 februari 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante heeft zich op 1 mei 2014, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten na een scooterongeval op 30 april 2014. In het kader van een einde wachttijdbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv een neuropsychologisch onderzoek (NPO) en een psychiatrische expertise laten verrichten. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van objectiveerbare cognitieve stoornissen, ondanks de subjectief ervaren klachten, en dat appellante geen beperkingen heeft in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren) van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De belastbaarheid van appellante is weergegeven in een FML van 29 juli 2016. Hierin is alleen een beperking opgenomen voor uiterste hoofdstanden vanwege de saccadische oogvolgbewegingen van appellante. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige appellante geschikt geacht voor de maatgevende arbeid van [naam functie] bij [werkgever B.V.] voor 40 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd appellante per 28 april 2016 een WIA-uitkering toe te kennen op de grond dat zij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij meer arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft vastgesteld.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 2 januari 2017 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van 24 november 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 27 december 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan bestreden besluit 1 een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 29 juli 2016. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 19 augustus 2016 van een arbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat appellante medisch gezien in staat is om de maatgevende arbeid van [naam functie] bij een verzekeringsmaatschappij te verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Tijdens de hoger beroepsprocedure is op 8 januari 2019 bij appellante de waarschijnlijkheidsdiagnose Parkinson gesteld door neuroloog P.E.M. Schoth (Schoth). Appellante stelt zich op het standpunt dat veel van haar klachten die ze heeft sinds het scooterongeluk in 2014 typerend zijn voor de ziekte van Parkinson en dus alsnog geobjectiveerd zijn. Appellante heeft daarbij verwezen naar het chronologische verloop van haar klachten de afgelopen jaren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de rapporten van 25 oktober 2019, 18 december 2019 en 19 februari 2020 gereageerd op het standpunt van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij neuroloog Schoth. Op basis van de verkregen informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om meer dan wel andere beperkingen aan te nemen in de FML van 29 juli 2016, die ziet op de datum in geding van 28 april 2016.
3.3.
Gelet op de bij appellante gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose ziekte van Parkinson, zijn bij de Raad twijfels ontstaan over de voor appellante in de FML van 29 juli 2016 vastgestelde beperkingen. De Raad heeft daarom aanleiding gezien een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. De deskundige heeft appellante onderzocht en op 13 januari 2021 gerapporteerd zich niet geheel te kunnen verenigen met de in de FML van 29 juli 2016 vastgelegde beperkingen. Zij heeft appellante aanvullend beperkt geacht op de beoordelingspunten 1.9.7; appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, 2.8.1; appellante kan conflicten met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren en 2.12.5; appellante is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De deskundige heeft geen urenbeperking nodig geoordeeld. Appellante heeft haar zienswijze gegeven op het rapport van de deskundige.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aanvullende beperkingen van de deskundige overgenomen en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
7 februari 2021 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat appellante niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid van [naam functie] bij een verzekeringsmaatschappij. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de FML van 7 februari 2021 nieuwe voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 63,9%. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv appellante een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend per 28 april 2016.
3.5.
Appellante heeft in reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd dat in de geselecteerde functies volgens haar sprake is van deadlines en/of productiepieken, terwijl zij daarvoor beperkt is geacht in de FML van 7 februari 2021. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van 12 april 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv is bij bestreden besluit 2 niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, zodat dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.2.
Uit bestreden besluit 2 blijkt dat bestreden besluit 1 niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, evenals bestreden besluit 1.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van 13 januari 2021 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er is geen aanleiding om de deskundige niet te volgen. De aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde FML van
7 februari 2021, waarin de aanvullende beperkingen van de deskundige zijn overgenomen, wordt dan ook onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 februari 2021, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn. In het rapport van 12 april 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat onder werk met veelvuldige deadlines of productiepieken wordt verstaan: werk waarin minstens eenmaal per week sprake is van strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen die een beduidend hogere inzet vragen dan normaal. De arbeidsdeskundig analist geeft een kenmerkende belasting aan indien deadlines en/of productiepieken minstens eenmaal per week voorkomen en de eisen duidelijk hoger liggen dan doorgaans het geval is in gangbare arbeid. Uit het Resultaat functiebeoordeling van 15 februari 2021 blijkt dat er in de geselecteerde functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op beoordelingspunt 1.9.7: deadlines en/of productiepieken. Gelet hierop komt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie dat er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante op dit punt. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.3 en 4.4 blijkt dat het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat, uitgaande van de FML van 7 februari 2021, de voor appellante geselecteerde functies passend zijn. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 91,96 voor reiskosten in hoger beroep (kosten openbaar vervoer voor appellante voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep en voor het onderzoek door de deskundige). De reiskosten van een tweede persoon, die appellante heeft vergezeld tijdens de zitting en het onderzoek door de deskundige, komen niet voor vergoeding in aanmerking op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De door appellante gemaakte kopieerkosten en portokosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn namelijk niet opgenomen in het Bpb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 januari 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 februari 2021 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 91,96;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten