ECLI:NL:CRVB:2015:787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
14-336 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding reiskosten niet-professionele gemachtigde in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van reiskosten van een niet-professionele gemachtigde in een bestuursrechtelijke procedure. Appellant had in 2012 bezwaar gemaakt tegen besluiten van het CIZ, waarbij zijn bezwaren gegrond werden verklaard en de besluiten werden herroepen. De kosten van behandeling van het bezwaar werden vergoed, maar de reiskosten van de voorzitter van een stichting, die als niet-professionele gemachtigde optrad, werden niet vergoed. CIZ stelde dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van CIZ ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de reiskosten van de niet-professionele gemachtigde niet vergoed konden worden, omdat deze een noodzakelijke rol vervulde in zijn verdediging. De Raad overwoog dat de kosten van een niet-professionele gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking komen als er ook een professionele gemachtigde aanwezig is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de reiskosten van de niet-professionele gemachtigde niet vergoed konden worden, omdat de professionele gemachtigde de belangen van appellant al behartigde.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar zowel professionele als niet-professionele gemachtigden betrokken zijn.

Uitspraak

14/336 AWBZ
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 december 2013, 12/2053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Jankie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.1.
CIZ heeft in een besluit van 29 maart 2012 (bestreden besluit) de bezwaren van appellant tegen besluiten van 26 augustus 2011 en 28 oktober 2011 gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. CIZ heeft de kosten van behandeling van het bezwaar vergoed, tot een bedrag van € 437,- voor het bezwaarschrift en € 437,- voor het bijwonen van de hoorzitting. Bij de hoorzitting was appellant zelf niet verschenen. Voor hem waren wel verschenen zijn advocaat mr. M.J.M. Willems en [naam voorzitter], voorzitter van de [naam Stichting]. De door appellant gevraagde reiskosten van [naam voorzitter] heeft CIZ niet vergoed. CIZ heeft daartoe aangevoerd dat reiskosten voor niet belanghebbenden ingevolge artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet voor vergoeding in aanmerking komen.
1.2.
Appellant heeft tegen het besluit van 29 maart 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank en aangevoerd dat CIZ ten onrechte heeft geweigerd de reiskosten van [naam voorzitter] voor de reis naar en van de hoorzitting te vergoeden.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar artikel 7:15 van de Awb en artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) vastgesteld dat [naam voorzitter] geen partij of belanghebbende was in de bezwaarprocedure van appellant. De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (de uitspraak van 2 juli 1996, ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6352) overwogen dat de door de Raad bedoelde uitzondering zich niet voordoet, omdat appellant ter hoorzitting is vertegenwoordigd door een gemachtigde, advocaat Willems. De door appellant geclaimde reiskosten voor [naam voorzitter] als
mede-gemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het zijn geen kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad niet van toepassing is, omdat [naam voorzitter] een niet-professionele gemachtigde was en mede-gemachtigde. De bijstand van [naam voorzitter] was noodzakelijk, omdat appellant zelf door medische redenen niet in staat was om zijn zaak zelf uiteen te zetten. De mede-gemachtigde kon de persoonlijke situatie van appellant naar voren brengen. Zijn bijstand was complementair aan de rechtsbijstand door de professioneel gemachtigde. Verder heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan een door hem genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem en gesteld dat op basis van het gelijkheidsbeginsel de reiskosten van [naam voorzitter] vergoed moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant ziet alleen op de vraag of CIZ de reiskosten naar en van de hoorzitting van [naam voorzitter] had moeten vergoeden.
4.2.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het vierde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bpb.
4.3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb, voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking hebben op reis- en verblijfskosten van een partij of een belanghebbende.
4.4.
In de door de rechtbank genoemde uitspraak en herhaald in ECLI:NL:CRVB:2002:AF3855, heeft de Raad geoordeeld dat uit het Bpb afgeleid kan worden dat voor het vergoeden van de reiskosten van een procesgemachtigde die niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent, in dat besluit geen specifieke regeling is opgenomen. Wel is in artikel 1, onder c, van het Bpb aangegeven dat een proceskostenveroordeling betrekking kan hebben op - onder andere - de reiskosten van een partij. De Raad heeft hieruit afgeleid dat de reiskosten die een partij had moeten maken als hij zelf zijn belangen had behartigd wel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Verschijnt een partij niet maar komt in zijn plaats een niet-professionele gemachtigde dan treedt deze wat de vergoeding van reiskosten betreft in de plaats van de partij. Verschijnt de partij zelf met bedoelde gemachtigde dan worden de kosten van de gemachtigde niet meegenomen.
4.5.
In dit geval is er sprake van een andere situatie dan in 4.4 verwoord. Naar de hoorzitting is immers namens appellant een professionele gemachtigde gekomen, mr. Willems. Naast deze professionele gemachtigde is [naam voorzitter], als niet-professionele mede-gemachtigde, naar de hoorzitting gekomen. Voor een vergoeding van de reiskosten van deze mede-gemachtigde ziet de Raad geen aanleiding. Volgens rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7594) biedt het exclusief-limitatieve systeem van het Bpb geen ruimte om de reis- en verblijfskosten van een mede-gemachtigde voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking te brengen, als iemand zich ook heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener, waarvan de kosten krachtens artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb al voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

CVG