ECLI:NL:CRVB:2024:1937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om individuele inkomenstoeslag (IIT) over een periode in het verleden. Appellante, die sinds september 2011 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 3 november 2020 een aanvraag om IIT ingediend, die was toegekend met ingang van die datum. Vervolgens diende zij op 8 december 2020 een aanvraag in voor de voorgaande jaren, welke aanvraag door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 23 januari 2024 heeft de Raad het onderzoek heropend, maar uiteindelijk geconcludeerd dat de afwijzing terecht was. De Raad oordeelde dat onbekendheid met de wettelijke regeling en een gebrek aan voorlichting geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat IIT met terugwerkende kracht wordt toegekend. Appellante had niet aangetoond dat het dagelijks bestuur meer maatwerk had moeten toepassen, en haar beroep op eerdere uitspraken werd verworpen omdat de situaties niet vergelijkbaar waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op IIT met terugwerkende kracht. Tevens kreeg appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.