ECLI:NL:CRVB:2016:4940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/1458 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van inkomenstoeslag met terugwerkende kracht na afwijzing aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 27 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet (PW) voor het jaar 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag op 13 mei 2015 afgewezen, met als argument dat de toeslag niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een late aanvraag verschoonbaar maakten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij in voorgaande jaren altijd een aanvraagformulier had ontvangen, maar dat dit in 2014 niet was gebeurd. Hij stelde dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door hem geen aanvraagformulier toe te sturen, terwijl anderen dat wel hadden ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het eerste kwartaal van 2014 geen bijstand ontving, waardoor hij geen aanvraagformulier had ontvangen. Dit werd door het college niet betwist.

De Raad oordeelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de inkomenstoeslag over 2014 met terugwerkende kracht moest worden toegekend. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om de inkomenstoeslag aan de appellant te verlenen. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

16.1458 PW

Datum uitspraak: 20 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 januari 2016, 15/6162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, vragen beantwoord en nadere gegevens verstrekt.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 27 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een toeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet (PW) en artikel 36 van de Wet werk en bijstand voor het jaar 2014.
1.2.
Bij besluit van 13 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de inkomenstoeslag gelet op het bepaalde in artikel 44 van de PW niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend en dat er geen reden is om de late aanvraag verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij voorgaande jaren steeds een aanvraagformulier voor de inkomenstoeslag van het college heeft ontvangen, maar in 2014 niet. Het college heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur wel aan anderen, maar niet aan appellant het aanvraagformulier voor de inkomenstoeslag voor 2014 toegezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 36, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag kan verlenen aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft.
4.2.
Artikel 44, eerste lid, van de PW bepaalt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak inzake de voorloper van artikel 44 van de PW, te weten artikel 44 van de Wet werk en bijstand, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Het college heeft in hoger beroep desgevraagd meegedeeld dat appellant, gelet op de door het college als vaste gedragslijn gehanteerde interne werkinstructies, in het geval hij in het eerste kwartaal van 2014 bijstand zou hebben ontvangen, in aanmerking zou zijn gekomen voor een semi-automatische aanvraagronde. Het college zou het niet onredelijk vinden indien zou worden uitgegaan van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen de toeslag over 2014 met terugwerkende kracht te verlenen. Niet in geschil is dat het college de bijstand van appellant bij besluit van 11 september 2013 met ingang van 1 augustus 2013 heeft ingetrokken en dat het college het bezwaar dat appellant daartegen had gemaakt bij besluit van 12 mei 2014 gegrond heeft verklaard. Dat appellant begin 2014 geen bijstand ontving en daarom, anders dan andere bijstandsgerechtigden in een (voor zover van belang) vergelijkbare situatie, het aanvraagformulier niet toegezonden heeft gekregen, is dan ook niet aan hem te wijten. Onder deze omstandigheden en nu het college dat ook niet langer bestrijdt, wordt geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan appellant met terugwerkende kracht alsnog een toeslag over 2014 wordt toegekend.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Raad ziet tevens aanleiding het besluit van 13 mei 2015 te herroepen, nu dit besluit op dezelfde onhoudbaar gebleken grondslag berust. De Raad voorziet ten slotte zelf in de zaak door te bepalen dat het college appellant over 2014 individuele inkomenstoeslag dient te verlenen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 augustus 2015;
- herroept het besluit van 13 mei 2015 en bepaalt dat het college aan appellant over het jaar
2014 de toeslag dient te verlenen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 augustus 2015;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) J. Smolders.

HD