ECLI:NL:CRVB:2016:4940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van inkomenstoeslag met terugwerkende kracht na afwijzing aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 27 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet (PW) voor het jaar 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag op 13 mei 2015 afgewezen, met als argument dat de toeslag niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een late aanvraag verschoonbaar maakten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij in voorgaande jaren altijd een aanvraagformulier had ontvangen, maar dat dit in 2014 niet was gebeurd. Hij stelde dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door hem geen aanvraagformulier toe te sturen, terwijl anderen dat wel hadden ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het eerste kwartaal van 2014 geen bijstand ontving, waardoor hij geen aanvraagformulier had ontvangen. Dit werd door het college niet betwist.
De Raad oordeelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de inkomenstoeslag over 2014 met terugwerkende kracht moest worden toegekend. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om de inkomenstoeslag aan de appellant te verlenen. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan de appellant.