ECLI:NL:CRVB:2024:1934
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering en beoordeling van inkomen en vooringenomenheid door het college
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Tozo-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. De appellant, een ondernemer in de cultuursector, had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant en zijn partner een te hoog inkomen hadden, dat correct was berekend. Appellant betwistte de afwijzing en stelde dat er aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van het college in de besluitvorming.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de stelling van appellant dat het college vooringenomen had gehandeld. De Raad oordeelde dat het college zijn taak zonder vooringenomenheid had vervuld, zoals vereist door artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat het inkomen van appellant en zijn partner niet onjuist was berekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van objectiviteit in de besluitvorming door bestuursorganen en bevestigt dat de Tozo-regeling bedoeld is voor zelfstandige ondernemers wiens inkomen onder het sociaal minimum is gedaald. De Raad oordeelde dat de appellant geen recht had op schadevergoeding en dat de beslissing van het college om geen bijstand toe te kennen in stand blijft. De kosten van het proces werden niet vergoed aan de appellant, omdat het hoger beroep niet slaagde.