ECLI:NL:CRVB:2023:1297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22 / 137 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering wegens overschrijding bijstandsnorm

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. Appellant, een zelfstandig ondernemer, had in de maanden mei, juli en augustus 2020 winst uit zijn bedrijf die de voor hem geldende bijstandsnorm overschreed. Het college heeft de bijstand over deze maanden herzien en een bedrag van € 3.170,38 teruggevorderd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het college de inkomsten op jaarbasis had moeten beoordelen in plaats van per maand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de Tozo een eigen inkomensbegrip kent en dat de beoordeling per kalendermaand moet plaatsvinden, zoals ook is vastgelegd in de Participatiewet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat de inkomsten van appellant in de genoemde maanden de bijstandsnorm overschreden, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand terecht was. Appellant had ook aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelt dat de financiële gevolgen van de terugvordering niet onaanvaardbaar zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

22/137 TOZO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2021, 21/3859 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met twee besluiten van 16 januari 2021 heeft het college de bijstand van appellant over de maanden mei, juli en augustus 2020 herzien (lees: ingetrokken) en een bedrag van € 3.170,38 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 8 juni 2021 bij de intrekking en terugvordering van de bijstand gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2023. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn vader/boekhouder [gemachtigde] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Kleiweg-de Zwaan en M. Cavlak.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over een intrekking en terugvordering van algemene bijstand ingevolge de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het college heeft de bijstand over drie maanden ingetrokken en teruggevorderd, omdat de inkomsten van appellant uit het eigen bedrijf in die maanden hoger waren dan de toepasselijke bijstandsnorm. Volgens appellant had het college de inkomsten niet maandelijks, maar op jaarbasis moeten beoordelen. De Raad geeft appellant geen gelijk en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant is sinds 2009 werkzaam als zelfstandig ondernemer. Hij heeft een verhuurbedrijf voor het faciliteren van evenementen en feesten. Appellant heeft bij het college aanvragen ingediend voor bijstand ingevolge de Tozo.
1.3.
Met besluiten van 19 juni 2020 en 27 juli 2020 heeft het college appellant over de perioden van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 algemene bijstand ingevolge achtereenvolgens de Tozo-1 en Tozo-2 toegekend, naar de norm voor een alleenstaande.
1.4.
Met een besluit van 27 oktober 2020 heeft het college appellant over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 algemene bijstand ingevolge de Tozo-3 toegekend.
1.5.
Op 25 november 2020 heeft appellant een verklaring inkomsten uit eigen bedrijf bij het college ingediend.
1.6.
Daarna is het college overgegaan tot de bij het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de inkomstenopgave van appellant blijkt dat hij over de maanden mei, juli en augustus 2020 inkomsten uit het eigen bedrijf had die hoger zijn dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het in bezwaar gehandhaafde besluit om de bijstand over de maanden mei, juli en augustus 2020 in te trekken en terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststelling inkomsten
4.2.1.
Appellant voert aan dat hij over de maanden mei, juli en augustus 2020 wel recht heeft op bijstand. Zijn inkomen als zelfstandig ondernemer wordt immers per (boek)jaar vastgesteld. Appellant heeft een seizoensgebonden bedrijf, waarbij lucratieve maanden worden afgewisseld met maanden waarin het bedrijf geen inkomen genereert. Appellant vindt dat het college moet kijken naar het inkomen op jaarbasis en niet per maand. Het inkomen op jaarbasis had volgens appellant herleid moeten worden naar een inkomen per maand.
4.2.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Tozo is een algemene maatregel van bestuur en bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt, net als het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), haar grondslag in artikel 78f van de PW. In de algemene toelichting bij de Tozo (paragraaf 2.2 Inkomen) staat onder meer het volgende:
“Uitgangspunt is het inkomensbegrip op grond van artikel 32 van de Participatiewet. Uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft recht op algemene bijstand. Overeenkomstig de systematiek van de Participatiewet wordt het recht op en de hoogte van de algemene bijstand op basis van het (verwachte) inkomen per kalendermaand vastgesteld. De vaststelling van de inkomen per kalendermaand wijkt af van de systematiek van het Bbz 2004. In het Bbz 2004 wordt vanwege het vaak fluctuerende inkomen van zelfstandigen het recht op algemene bijstand voor een
langere periode vastgesteld, namelijk per boekjaar (artikel 5 van het Bbz 2004). Het boekjaar is de periode van twaalf maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd. Vanwege de beleidsmatige keuze voor een tijdelijke voorziening voor drie maanden is het niet mogelijk om de systematiek van het Bbz 2004 te volgen van vaststelling per boekjaar. Uit het inkomen over het boekjaar is namelijk niet af te leiden wat het inkomen is geweest over de drie maanden waarover bijstand is verleend. Om die reden wordt noodzakelijkerwijs teruggevallen op de systematiek van de Participatiewet van vaststelling van het inkomen per kalendermaand. Bovendien bevat het inkomen over een boekjaar ook niet af te zonderen inkomen over een periode vóór en mogelijk na de coronacrisis, hetgeen niet in overeenstemming is met het doel van onderhavig besluit om ondersteuning te bieden bij een financieel probleem als gevolg van de coronacrisis. Daarnaast staat wachten op afsluiting van het boekjaar haaks op de wens van de regering om de zelfstandige snel inkomenszekerheid te bieden (…).”
Uit deze toelichting volgt duidelijk dat de Tozo een eigen inkomensbegrip kent en dat de regering bij de vaststelling van het inkomen uitdrukkelijk niet heeft aangesloten bij de in het Bbz 2004 neergelegde jaarsystematiek. Appellant wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat het boekjaar de basis moet vormen. Van belang is dus het inkomen over de kalendermaanden waarin een beroep wordt gedaan op bijstand op grond van de Tozo.
4.3.
Nu vaststaat en tussen partijen niet in geschil is dat appellant in de maanden mei, juli en augustus 2020 winst uit het eigen bedrijf had van respectievelijk € 1.491,-, € 2.578,- en € 9.365,-, heeft het college terecht vastgesteld dat deze inkomsten de voor appellant geldende bijstandsnorm te boven gaan. Het college heeft dan ook de bijstand van appellant over die maanden op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW mogen intrekken nu deze bijstand ten onrechte is verleend. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW vormt dan de grondslag voor terugvordering.
Dringende redenen
4.4.1.
Appellant voert aan dat het college wegens dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. De winst over de maanden mei, juli en augustus 2020 moest appellant in het bedrijf steken en daarom had hij voor zijn privé uitgaven de algemene bijstand op grond van de Tozo nodig. Appellant stond voor de keuze tussen betaling van de hypotheek, verzekeringen of zijn eerste levensbehoeften.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dringende redenen zich alleen voor doen als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. De Raad begrijpt dat de coronacrisis voor appellant als zelfstandig ondernemer ingrijpend is geweest. Alleen de stelling dat appellant geen financiële draagkracht heeft, wat daar ook van zij, leidt echter niet tot dringende redenen als hiervoor bedoeld. Van betekenis is dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Appellant heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verder is namens het college ter zitting toegelicht dat in het kader van de Tozo coulant wordt omgegaan met terugbetaaltermijnen en dat in het geval van appellant uitstel van betaling is verleend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.J. Schaap en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 van de Participatiewet (voor zover van belang):
(…)
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…);
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 78f van de Participatiewet:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Artikel 5 van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers:
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
Artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers:
In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt niet als inkomen in aanmerking genomen:
a. het inkomen van de echtgenoot van de zelfstandige;
b. een teruggave inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.