ECLI:NL:CRVB:2023:314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
21 / 2208 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of aan appellant met ingang van een eerdere datum dan de datum waarop hij zich heeft gemeld bijstand op grond van de Participatiewet moet worden toegekend. Appellant heeft zich op 3 september 2019 gemeld voor het aanvragen van bijstand, met als gewenste ingangsdatum 26 april 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal heeft bij besluit van 15 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 november 2020, aan appellant bijstand toegekend met ingang van 3 september 2019. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het college heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 29 november 2022 is appellant niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door N.V. Volchenko. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het college die hem deden geloven dat hij bijstand met terugwerkende kracht zou ontvangen. Het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, omdat appellant niet heeft voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat er toezeggingen zijn gedaan.

De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellant bijstand met terugwerkende kracht zou moeten ontvangen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, wat betekent dat de toekenning van de bijstand met ingang van 3 september 2019 in stand blijft. Appellant krijgt het griffierecht niet terug en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21/2208 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 mei 2021, 20/4595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Inleiding
1. In deze zaak beoordeelt de Raad of aan appellant met ingang van een eerdere datum dan de datum waarop hij zich heeft gemeld bijstand op grond van de Participatiewet moet worden toegekend.
2. Appellant heeft zich op 3 september 2019 gemeld voor het aanvragen van bijstand. Op het aanvraagformulier heeft appellant als gewenste ingangsdatum 26 april 2019 ingevuld.
3. Bij besluit van 15 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 november 2020 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 3 september 2019 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het college ziet geen aanleiding voor bijstandsverlening over een periode voorafgaand aan de meldingsdatum.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het college heeft een verweerschrift ingediend.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Appellant is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.V. Volchenko.

Beoordeling door de Raad

7.1.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank met juistheid het beroep tegen het bestreden ongegrond heeft verklaard. Het college heeft zich bij het bestreden besluit namelijk op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan appellant niet met ingang van een eerdere datum dan de meldingsdatum bijstand moet worden toegekend. De reden waarom appellant niet vanaf een eerder moment recht heeft op bijstand wordt hieronder toegelicht.
7.2.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1]
7.3.
Appellant heeft aangevoerd dat er in zijn geval iets bijzonders aan de hand was, omdat een medewerker van het klantcontactcentrum (kcc) van het college op 2 september 2019 hem telefonisch heeft toegezegd dat hij bijstand met terugwerkende kracht zal ontvangen. Daarmee doet appellant een beroep op het vertrouwensbeginsel.
7.4.
Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt op grond van het hiernavolgende niet.
7.4.1.
Omdat appellant een beroep doet op het vertrouwensbeginsel rust de bewijslast op hem. Appellant moet aannemelijk maken dat van de zijde van het college toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het college in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Aan die bewijslast heeft appellant niet voldaan. Dat er een toezegging zou zijn gedaan door de kcc-medewerker over een eerdere ingangsdatum tijdens het telefonische gesprek van 2 september 2019 is niet aannemelijk geworden. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.
7.4.2.
Van het gesprek van 2 september 2019 is geen opname of verslag gemaakt. Wel heeft het college bij de kcc-medewerker nagevraagd wat zij op 2 september 2019 met appellant heeft besproken. De kcc-medewerker heeft bij e-mailbericht van 17 februari 2020 verklaard dat zij, in reactie op de vraag van appellant over de terugwerkende kracht, heeft meegedeeld dat de ingangsdatum van de bijstand gelijk is aan de datum van de aanvraag. Hiermee heeft het college de door appellant gestelde toezegging weersproken. Anders dan appellant heeft aangevoerd, volgt uit het enkele feit dat het college dit e-mailbericht pas in maart 2021 bij het verweerschrift aan de rechtbank aan het dossier heeft toegevoegd, niet dat het is gemanipuleerd en onjuistheden bevat. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het dossier van appellant tussentijds is overgedragen aan een medewerker die niet op de hoogte was van het e-mailbericht van 17 februari 2020, waardoor dit e-mailbericht pas in de beroepsfase bij de rechtbank is overgelegd. De Raad ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.
7.4.3.
Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellant dat hij bij de schriftelijke aanvraag ook al heeft gewezen op de toezegging van de kcc-medewerker. Uit het door appellant bij de aanvraag ingevulde inlichtingenformulier blijkt juist dat appellant niet wist per welke datum hem bijstand zou worden toegekend. Appellant heeft bij de vraag “Begindatum uitkering” namelijk geschreven dat hij zijn situatie op
2 september 2019 met een kcc-medewerker heeft besproken, dat hij inmiddels het overzicht kwijt is en dat hij niet precies weet per welke datum hij bijstand moet aanvragen. Dit maakt dat het niet aannemelijk is dat hem een toezegging over een eerdere ingangsdatum is gedaan.
7.4.4.
De stelling van appellant dat zijn vriendin de toezegging ook heeft gehoord, heeft hij tot slot ook niet aannemelijk gemaakt. Appellant en zijn vriendin zijn anders dan hij eerder heeft aangekondigd en ondanks de oproeping van Raad om op de zitting te verschijnen om vragen te beantwoorden over zijn stellingen, niet verschenen. Appellant heeft ook geen schriftelijke verklaring van zijn vriendin overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen.

Conclusie en gevolgen

8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dat betekent dat de toekenning van de bijstand met ingang van 3 september 2019 in stand blijft.
9. Het betekent ook dat appellant het griffierecht niet terugkrijgt en er geen reden is voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2023.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) F.C. Meershoek

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.