ECLI:NL:CRVB:2024:1898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
22/1283 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning en beoordeling van het HHM Normenkader 2019

In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aan appellante, die lichamelijke beperkingen ondervindt. Na een tussenuitspraak van de rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen een onderzoek laten uitvoeren door de GGD, wat resulteerde in de toekenning van extra minuten voor huishoudelijke hulp. De Raad heeft eerder geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019 als uitgangspunt mag dienen voor de omvang van de maatwerkvoorziening, maar niet voor wasverzorging. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de maatwerkvoorziening voor huishoudelijk werk een passende bijdrage levert, maar moet een nieuwe beslissing nemen over de wasverzorging. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij vindt dat de verstrekte hulp niet voldoende is en dat het college niet adequaat heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat het hoger beroep slaagt, omdat het college zijn beleid inzake wasverzorging niet op een zorgvuldige manier heeft voorbereid. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het college ook moet ingaan op het verzoek van appellante om schadevergoeding. Appellante krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en het betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

22/1283 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 december 2021, 21/2203 (aangevallen tussenuitspraak) en van 15 april 2022, 21/2203 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. Na de tussenuitspraak van de rechtbank heeft het college een onderzoek laten verrichten door de GGD. Op basis hiervan heeft het college extra minuten toegekend. Volgens appellante is dit niet genoeg. Appellante krijgt alleen gelijk voor zover het gaat over de wasverzorging. Hierover moet het college een nieuwe beslissing nemen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Voor appellante is mr. Grégoire verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenberg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ondervindt lichamelijke beperkingen als gevolg van ernstige rugklachten, schouderletsel, slijtage aan de rechterhand en incontinentieproblematiek. Het college heeft met een besluit van 1 augustus 2016 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 340 minuten per week toegekend. In dit besluit heeft het college geen einddatum opgenomen.
1.2.
Het college heeft het beleid gewijzigd en als gevolg daarvan de aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening opnieuw beoordeeld. Met een besluit van 15 maart 2021 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt van 314 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college heeft deze maatwerkvoorziening verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2026 tegen een uurtarief van € 12,89. Appellante heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2021 herroepen voor zover een pgb naar het tarief voor het sociaal netwerk is toegekend. Het college heeft bepaald dat voor het pgb een uurtarief van € 24,39 wordt gehanteerd. Dit is de norm voor een professionele hulpverlener.
Uitspraken van de rechtbank en nadere motivering van het besluit
2. De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak het college in de gelegenheid gesteld een gebrek te herstellen. Het college heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat het college bevoegd was de maatwerkvoorziening te herzien in verband met gewijzigd beleid. Maar een (medisch) onderzoek naar de beperkingen van appellante ontbreekt. Het college had moeten onderzoeken of de beperkingen zijn toe- of afgenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de verstrekte maatwerkvoorziening appellante voldoende compenseert. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om alsnog een zorgvuldig onderzoek te verrichten.
2.2.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de GGD verzocht om onderzoek te doen. Een arts van de GGD heeft appellante op het spreekuur gezien, de arts heeft kennisgenomen van een eerder advies en de problematiek van appellante is onderwerp geweest van intercollegiaal overleg. De arts heeft op 21 januari 2022 het medisch advies verzonden aan het college.
2.3.
Het college heeft de motivering van het bestreden besluit aangevuld en zich onder verwijzing naar het medisch advies op het standpunt gesteld dat met de verstrekte maatwerkvoorziening een passende bijdrage is geleverd. Er bestaat geen medische noodzaak voor extra huishoudelijke ondersteuning in verband met de wond aan de voet van appellante, nu deze wond is geheeld en zij altijd schoenen aan heeft. Er moeten wel extra minuten hulp worden ingezet voor de bevuiling van het sanitair in verband met het steriel houden van de instrumenten voor het katheteriseren en spoelen van de darmen. Ook zijn door het gebruik van de rolstoel extra minuten huishoudelijke ondersteuning noodzakelijk. Ten slotte moeten extra minuten worden ingezet in verband met de beperkingen van appellante aan haar handen. Het college heeft per aspect wekelijks 30 minuten extra tijd verstrekt. Dit betekent dat in aanvulling op de basisnorm 90 minuten per week extra huishoudelijke ondersteuning moet worden verstrekt. Dit leidt in totaal tot een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning met een omvang van 314 minuten per week.
2.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college hiermee het in 2.1 genoemde gebrek heeft hersteld en is tot het in overweging 2 vermelde oordeel gekomen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit over de verstrekking van een maatwerkvoorziening in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
Het medisch advies van de GGD
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het college het medisch advies van de GGD niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. In het advies staat namelijk dat intercollegiaal overleg heeft plaatsgevonden, maar er is niet uitgelegd wat dit overleg inhield. Onduidelijk is wie met elkaar gesproken heeft, wat er besproken is en wat uiteindelijk de conclusies waren van dit overleg. Appellante heeft de onderliggende stukken opgevraagd, maar heeft deze niet gekregen. Dit is in strijd met eerdere rechtspraak van de Raad en met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [1]
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak waarnaar appellante heeft verwezen ontbrak medische informatie die de adviserend arts had opgevraagd bij de behandelend arts. Maar in het geval van appellante heeft de GGD-arts geen medische informatie bij de behandelend sector opgevraagd. De arts heeft een eerder medisch advies bestudeerd en met appellante gesproken. Op basis van dit onderzoek is de GGD-arts tot het advies gekomen. Daarbij heeft de arts intercollegiaal overleg gevoerd. De conclusie van het intercollegiaal overleg staat in het advies, zodat het advies inzichtelijk is. Niet is gesteld dat de GGD-arts aandoeningen, diagnoses of stoornissen heeft gemist. Het is dus niet in geschil dat de GGDarts de beperkingen van appellante volledig in beeld heeft gebracht. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is niet gebleken.
De verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar situatie zeer complex is, waardoor de standaardoplossingen geen soelaas bieden. Ten opzichte van 2016 zijn de beperkingen van appellante toegenomen, terwijl het college met toepassing van het nieuwe beleid het aantal minuten heeft teruggebracht. Een wetenschappelijke onderbouwing van dat nieuwe beleid ontbreekt. De verstrekte extra hulp vanwege de slijtage in de handen en de ernstige incontinentie is niet voldoende. Verder had het college extra minuten hulp moeten toekennen vanwege de wond aan haar voet.
4.4.
Deze beroepsgronden slagen niet. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019) de basis is geweest voor het beleid inzake de huishoudelijke ondersteuning. De Raad heeft eerder geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019 als uitgangspunt mag dienen bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, voor zover dat ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis, zowel ten aanzien van de in dat normenkader opgenomen basismodule als ten aanzien van de verschillende invloedfactoren voor meer of minder inzet. [2] Het college heeft ten aanzien van drie aspecten meer minuten hulp toegekend, namelijk vanwege een hogere vervuilingsgraad door het rolstoelgebruik, vanwege de incontinentie en omdat appellante sneller dingen uit haar handen laat vallen door slijtage. Het college heeft in totaal 90 minuten per week meer hulp toegekend en daarbij het advies van de GGD betrokken. Appellante heeft wel gesteld dat de verstrekte extra hulp niet voldoende is, maar deze stelling niet onderbouwd. Met verwijzing naar het advies van de GGD heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om het huis extra schoon te houden vanwege de klachten aan de voet. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijk werk een passende bijdrage levert, zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
De wasverzorging
4.5.
Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat uit recente rechtspraak van de Raad volgt dat het HHM Normenkader 2019 niet kan worden toegepast voor de wasverzorging. Dit moet dan ook gelden voor het daarop gebaseerde beleid.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt. De Raad heeft eerder geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019 niet als uitgangspunt kan worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van het resultaat wasverzorging. [3] Het is namelijk onduidelijk hoe de daar opgenomen normtijden voor de wasverzorging tot stand zijn gekomen. Er is geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Hieruit volgt dat het college zijn beleid inzake de wasverzorging, dat is gebaseerd op het HHM Normenkader 2019, niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het onderdeel wasverzorging, niet zorgvuldig is voorbereid.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De Raad geeft het college de opdracht om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ten aanzien van het resultaat wasverzorging de omvang van de ondersteuning opnieuw zal moeten vaststellen.
4.8.
Om het geschil zo snel als mogelijk definitief te beslechten, ziet de Raad aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bepaalt daarom dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.9.
Het college zal zich bij de nieuw te nemen beslissing ook moeten uitlaten over het verzoek van appellante om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade zal daarom worden afgewezen.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op
€ 1.750,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen tussenuitspraak;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, als voorzitter en K.M.P. Jacobs en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Appellante heeft gewezen op de uitspraak van 16 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3807.
2.Zie de uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470.
3.Uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470.