ECLI:NL:CRVB:2024:1831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak met schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. van der Leest, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft op 17 juli 2023 en 19 januari 2024 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Op 7 februari 2024 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt in deze procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 5.577,75. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden met dertien maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad heeft de schadevergoeding verdeeld tussen het Uwv en de Staat, waarbij het Uwv € 692,- en de Staat € 808,- moet vergoeden aan appellant. De Raad heeft ook de kosten van het griffierecht en de proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding toegewezen aan appellant.
De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2024.