Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.Het tegen het besluit van 20 april 2020 gemaakte bezwaar is geacht gericht te zijn tegen het besluit van 12 mei 2020.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WW-uitkering die appellante ten onrechte heeft ontvangen. Appellante, die eerder als telefonisch medewerker werkte, was sinds 2 juni 2010 arbeidsongeschikt en ontving een WW-uitkering vanaf 29 mei 2013. Het Uwv had haar echter ook recht op een WIA-uitkering moeten toekennen, wat leidde tot een onterecht ontvangen bedrag van € 41.211,52. Het Uwv heeft dit bedrag teruggevorderd, maar de rechtbank heeft het terugvorderingsbedrag gematigd naar € 29.150,37, rekening houdend met de omstandigheden van appellante.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante op de hoogte had moeten zijn van het onterecht ontvangen bedrag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv fouten had gemaakt in de communicatie en verrekening, maar dat de terugvordering op basis van artikel 36 van de WW gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belangenafweging van het Uwv niet onevenredig was. De terugvordering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding van het griffierecht omdat het hoger beroep niet slaagde.