ECLI:NL:CRVB:2024:1797
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van herzieningsverzoek in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2024 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn herzieningsverzoek door de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 22 november 2022 geoordeeld dat het verzoek van appellant om herziening niet-ontvankelijk was, omdat appellant misbruik maakte van recht. De Raad had zich eerder onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep dat appellant had ingesteld tegen deze uitspraak. Appellant heeft verzet aangetekend, dat op 11 juli 2024 werd behandeld. Appellant verscheen digitaal op de zitting, terwijl het Drechtstedenbestuur niet aanwezig was.
Appellant betoogde dat hij niet was gehoord over het oordeel van de rechtbank dat sprake was van misbruik van recht. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, maar de Raad oordeelde dat de situatie in zijn zaak verschilde van die eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant in plaats van hoger beroep verzet had moeten instellen. Ondanks dat onder de uitspraak van de rechtbank stond dat hoger beroep openstond, was dit volgens de Raad niet correct. De Raad besloot het hoger beroepschrift door te sturen naar de rechtbank voor behandeling als verzet. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt, en werd openbaar uitgesproken op 5 september 2024.