ECLI:NL:CRVB:2024:1716
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 14 november 2022. Appellante, die eerder als horecamedewerker en schoonmaakster werkte, stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. Het Uwv oordeelde echter dat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 augustus 2022 vastgesteld dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien haar hoger beroep niet slaagde.