ECLI:NL:CRVB:2024:1712
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen door het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als hoger veiligheidskundige werkte, had zich op 5 maart 2019 ziekgemeld met psychische klachten en had op 10 december 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de werkgever van appellante voldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat appellante betwistte. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de werkgever aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan. De Raad volgde de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellante gedurende de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak bevestigt dat het Uwv de re-integratie-inspanningen van de werkgever als voldoende kon beschouwen, en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.