ECLI:NL:CRVB:2024:1702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
23/1273 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van inlichtingenverplichting en niet gemelde inkomsten uit Marktplaatsactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 2 april 2019 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, heeft geen melding gemaakt van bijschrijvingen op zijn bankrekening en van zijn activiteiten op Marktplaats. Hierdoor heeft hij zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstand terecht ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de bijschrijvingen als inkomen zijn aangemerkt.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijschrijvingen op zijn rekening niet als inkomen moeten worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat de activiteiten op Marktplaats niet van hem waren, ondanks zijn beweringen dat hij deze voor zijn broer uitvoerde. De Raad concludeert dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven, en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante informatie te delen met het college, en dat het college recht heeft om bijschrijvingen en andere inkomsten als middelen in aanmerking te nemen bij de beoordeling van het recht op bijstand. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de inlichtingenverplichting en de beoordeling van inkomen in het kader van de Participatiewet.

Uitspraak

23/1273 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 maart 2023, 21/3037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [plaatsnaam] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 20 augustus 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een intrekking en terugvordering van bijstand. Appellant heeft geen melding gemaakt van bijschrijvingen op zijn bankrekening en ook niet van handel op de website marktplaats.nl. Hij heeft daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het college heeft de bijschrijvingen terecht als inkomen in aanmerking genomen. Appellant stelt dat hij de Marktplaatsactiviteiten voor zijn broer verrichtte, maar het college kon de Marktplaatsactiviteiten toerekenen aan appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C. Welten als waarnemer van mr. Van der Meulen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Rombouts.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 2 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van signalen dat appellant zwart werkt is het Team Fraudebestrijding een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij zijn onder meer bankafschriften opgevraagd bij appellant. Op de verkregen bankafschriften waren contante stortingen en bijschrijvingen van derden zichtbaar en ook een uitbetaling afkomstig van gokactiviteiten bij de [naam loterij] (loterij). Uit de bankafschriften kon ook worden afgeleid dat appellant actief was op de website marktplaats.nl (Marktplaats). Daarop heeft een medewerker van Team Fraudebestrijding informatie gevorderd bij Marktplaats. Op 29 januari 2021 heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 januari 2021.
1.3.
Met een besluit van 2 februari 2021 (besluit 1) heeft het college de bijstand ingetrokken over een groot aantal maanden in 2019 en 2020. Met een besluit van 8 februari 2021 (besluit 2) heeft het college de kosten van bijstand over die maanden tot een bedrag van € 11.505,- van appellant teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard. Het college heeft één maand buiten beschouwing gelaten en de terugvordering verlaagd naar € 9.689,58. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen en de kasstortingen en ook niet van de activiteiten op Marktplaats, welke activiteiten het college heeft aangemerkt als handel. Het college heeft het recht op bijstand vastgesteld door de gestorte en bijgeschreven bedragen en de in de advertenties op Marktplaats genoemde verkoopprijzen aan te merken als inkomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking, herziening en terugvordering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Vaststaat dat appellant geen melding heeft gemaakt van de stortingen, de bijschrijvingen en ook niet van de handel op Marktplaats. Hij heeft daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden. Dat de kasstortingen als inkomen in aanmerking moeten worden genomen is niet in geschil. Het geschil in hoger beroep ziet op de bijschrijvingen en op de handel op Marktplaats.
Bijschrijvingen
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het niet redelijk is om de bijschrijvingen te zien als middelen waarover hij kon beschikken. Het college heeft per maand rekening gehouden met de bijschrijvingen voor zover appellant meer heeft ontvangen dan hij zelf in die maand aan derden heeft overgemaakt. Het college had dit niet per maand moeten bekijken. Appellant heeft per saldo over de te beoordelen periode meer aan derden overgemaakt dan dat hij van derden bijschreven heeft gekregen op zijn rekening. Per saldo blijft er dan niets over om als inkomen in aanmerking te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, worden bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.4.
De bijschrijvingen zijn gelet op 4.3 inkomen. Dat tegenover de bijschrijvingen van derden betalingen aan derden staan is daarbij niet van belang. Indien en voor zover de bijschrijvingen geleende bedragen zijn die moeten worden terugbetaald, geldt immers dat een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de PW niet is uitgezonderd van het middelenbegrip. Dit betekent dat appellant met de keuze van het college om de overschrijvingen aan derden in dezelfde maand in mindering te brengen dus niet tekort is gedaan. Dat het college dit heeft gedaan brengt voor het college zonder nadere toelichting – die ontbreekt – geen verplichting met zich om ook de betalingen aan derden in andere maanden op de bijschrijvingen in mindering te brengen.
Bijschrijving loterij
4.5.
Appellant heeft over de bijschrijving van de loterij gesteld dat het college rekening had moeten houden met de kosten die hij heeft gemaakt om te gokken en anders had het college op basis van de inleg de inkomsten moeten schatten. Ook deze grond slaagt niet.
4.6.
Niet in geschil is dat de in verband met gokactiviteiten bij de loterij ontvangen uitbetaling als inkomen in aanmerking moet worden genomen. Anders dan appellant stelt, hoeft bij de vaststelling van dat inkomen geen rekening te worden gehouden met de door appellant gemaakte kosten. De kosten die hij heeft gemaakt om de gokopbrengst te kunnen behalen zijn gelijk te stellen aan verwervingskosten. Bij de vaststelling van het in het kader van de PW in aanmerking te nemen inkomen is geen plaats voor verrekening van de verwervingskosten. Dit is vaste rechtspraak. [2] Omdat uit de bankafschriften van appellant blijkt welk bedrag hij met de loterij heeft gewonnen, en daarmee dus ook welke inkomsten hij met zijn gokactiviteiten heeft verkregen, is het schatten van inkomsten uit gokactiviteiten – anders dan appellant aanvoert – niet aan de orde.
Handel op Marktplaats
4.7.
Niet in geschil is dat de activiteiten op Marktplaats handelsactiviteiten zijn. Ook de wijze waarop het college het daaruit genoten inkomen heeft vastgesteld is niet in geschil. Appellant stelt dat de advertenties op Marktplaats niet van hem zijn, maar van zijn broer (Z). Hij wijst daarbij op de omstandigheid dat de aangeboden [auto merk] op naam van Z stond en op een verklaring van X dat hij een aquarium met vissen van Z heeft gekocht.
4.8.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de advertenties op Marktplaats niet van hem zijn. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het e-mailadres en het telefoonnummer van appellant worden gemeld bij de advertenties. Verkoopactiviteiten worden in beginsel toegerekend aan de persoon die het in de advertenties vermelde telefoonnummer gebruikt. Dit is vaste rechtspraak. [3] Wat appellant aanvoert over de [auto merk] en de [vissen] vormt geen reden om de advertenties niet aan appellant tot te rekenen. Wat de [auto merk] betreft is dat alleen al het geval omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de auto in de advertentie dezelfde auto is als de auto die op naam van de broer stond. Wat de advertentie voor de [vissen] betreft heeft appellant een slecht leesbare kopie overgelegd van een verklaring van X op briefpapier van het bedrijf Y van 10 augustus 2021. Die verklaring houdt in dat X van Z een aquarium met vissen heeft gekocht voor € 600,-. In de verklaring staat dat Z woonachtig is in [plaatsnaam] en dat het bedrag van € 600,- ter plekke contant aan Z is voldaan. De verklaring biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat het in de verklaring gaat om het door appellant op 10 december 2020 via zijn Marktplaatsaccount aangeboden aquarium met [vissen] . Zo blijkt uit de verklaring niet dat het om [vissen] gaat en bevat de verklaring geen datum waarop de vissen zijn verkocht. Tot slot wijst de Raad erop dat appellant heeft gesteld dat hij voor Z spullen op Marktplaats zette omdat Z definitief naar [land] was verhuisd. Onduidelijk is hoe dat te rijmen valt met het woonachtig zijn in [plaatsnaam] en het persoonlijk aannemen van contant geld.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en de terugvordering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) N. Benhaddou

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid van de Participatiewet
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 45, eerste lid, van de Participatiewet
1. De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie de uitspraak van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.
3.Zie de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513.