ECLI:NL:CRVB:2024:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
23/2745 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toekenning van een WIA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster van appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv is gebaseerd op een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en een gebrekkige motivering. De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat van een fysiek spreekuur kon worden afgezien. De Raad benadrukt dat de werkgever geen toegang heeft tot de medische gegevens van de werkneemster, waardoor het Uwv extra zorgvuldig moet zijn in zijn besluitvorming. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen twaalf weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waarbij een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek moet verrichten. Dit onderzoek moet onder andere inhouden dat de werkneemster wordt opgeroepen voor een spreekuur en dat informatie wordt opgevraagd bij haar behandelaren. De uitspraak is gedaan op 21 augustus 2024.

Uitspraak

23/2745 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 augustus 2023, 22/2721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan de werkneemster van appellante heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Daarbij gaat het ook over de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.A. van der Steen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft desgevraagd verklaard niet als partij aan de procedure deel te willen nemen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juli 2024. Voor appellante is mr. Van der Steen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Omdat werkneemster geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan appellante te verstrekken zal de Raad terughoudend zijn met het opnemen van inhoudelijkmedische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat appellante alsnog kennisneemt van de medische situatie van werkneemster.
1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Een werkneemster van appellante is op 1 april 2020 uitgevallen voor haar werk als kassamedewerker voor 16,5 uur per week. Nadat werkneemster een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat werkneemster bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werkneemster niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft geen functies kunnen selecteren en daarom de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het Uwv werkneemster met ingang van 30 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.3.
Bij besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster ongewijzigd vastgesteld op 100%. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2.
Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. De medische aspecten zijn beoordeeld door een primaire arts, die werkneemster psychisch en lichamelijk heeft onderzocht en informatie bij de bedrijfsarts heeft ingewonnen. Omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen, was er geen reden om het onderzoek te herhalen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan dat goed volgen, zeker nu er sprake is van een nieuw ziektebeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep mocht afzien van het opvragen van medische informatie bij de behandelaren, omdat het medisch beeld uitgebreid naar voren is gekomen in het medisch onderzoeksverslag van de primaire arts, mede op basis van lichamelijk en psychisch onderzoek.
2.3.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van werkneemster op 30 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De FML komt in grote lijnen overeen met de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid, waaraan appellante indertijd nooit getwijfeld heeft. Werkneemster was zelf redelijk op de hoogte van de bij haar gevonden afwijkingen. Daarnaast zijn de beperkingen en urenbeperking juist vastgesteld volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het nadere rapport van 10 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor het aanpassen van de FML. De rechtbank heeft deze toelichting gevolgd.
2.4.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de beperkingen in de FML niet duurzaam zijn. Zij heeft toegelicht dat niet bekend is wat de prognose van dit nieuwe ziektebeeld is. Met een verwijzing naar het stappenplan van het Uwv komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat er een meer dan geringe kans op herstel is. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het stappenplan bedoeld is voor bekende aandoeningen waarvoor een wel of niet bekende behandeling kan worden ingezet. De rechtbank heeft deze motivering navolgbaar geacht. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het stappenplan slechts een hulpmiddel is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen of onvoldoende gemotiveerd besluit. Ook zonder het expliciet volgen van alle stappen kan het Uwv tot een zorgvuldige en afdoende gemotiveerde besluitvorming komen, zeker gelet op het feit dat sprake is van een nieuw ziektebeeld. Dit betekent dat volgens de rechtbank het Uwv terecht heeft besloten om werkneemster per 30 maart 2022 een WGAloongerelateerde uitkering toe te kennen en geen IVA-uitkering, omdat zij per die datum wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat appellante als werkgever geen toegang heeft tot de medische gegevens van de werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom ten onrechte werkneemster niet op een spreekuur gezien en geen informatie opgevraagd bij de behandelaren van werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet kunnen volstaan met dossieronderzoek, omdat de werkneemster in de primaire fase niet is gezien door een verzekeringsarts. Verder is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest, omdat geen inzicht is verschaft in de oordeelsvorming en keuzes wat des te meer klemt omdat geen afwijkingen zijn aangetoond.
3.2.
Verder stelt appellante dat de vastgestelde beperkingen niet (voldoende) zijn geobjectiveerd. De urenbeperking is niet conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid gemotiveerd. Er zou sprake zijn van energetische beperkingen, maar dat is onvoldoende gemotiveerd. Ook wordt niet ingegaan op de opmerking van de arts-gemachtigde van appellante over de in de FML opgenomen beperking op punt 1.8.1.
3.3.
Tot slot vindt appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen niet duurzaam zijn. Het gaat om een nieuw ziektebeeld met een onbekende prognose op lange termijn. Daardoor kan niet gezegd kan worden dat de kans op verbetering redelijk tot goed is. Er had daarom een IVA-uitkering moeten worden toegekend.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt ten eerste de vraag voor of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast is in geschil of het Uwv de omvang van de beperkingen van werkneemster juist heeft vastgesteld. Indien de vastgestelde beperkingen leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid, is tot slot de vraag aan de orde of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
4.2.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en is voorzien van een onvoldoende draagkrachtige motivering.
4.2.1.
De Raad heeft in een uitspraak van 18 januari 2023 geoordeeld dat de vraag welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat hersteld moet worden. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. [1] Er is geen reden daar anders over te oordelen wanneer niet de aanvrager van een WIA-uitkering, maar de werkgever daartegen bezwaar maakt.
4.2.2.
In dit geval volgt de Raad de rechtbank niet in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat van een fysiek spreekuur kon worden afgezien en dat geen informatie bij de behandelaren hoefde te worden opgevraagd. Werkneemster is in de primaire fase onderzocht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. In bezwaar heeft appellante de zorgvuldigheid en onderbouwing van de medische beoordeling zowel wat betreft de vastgestelde beperkingen als het ontbreken van duurzaamheid gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar een medisch rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven. Deze verzekeringsarts heeft er in haar rapport op gewezen dat geen objectiveerbare afwijkingen zijn aangetoond, dat onduidelijk was op welke bevindingen de medische conclusies zijn gebaseerd, en dat het noodzakelijk was over de beperkingen en de prognose informatie van behandelaren in te winnen.
4.2.3.
Uit het rapport van 16 september 2022 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector omdat volgens haar geen reden bestond om te twijfelen aan het feit dat werkneemster zelf redelijk op de hoogte was van de bij haar gevonden afwijkingen, of aan het vermogen van de bedrijfsartsen en de primaire arts om het medisch beeld te interpreteren. In het rapport van 10 januari 2023, overgelegd in beroep, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals overwogen geen toegevoegde waarde te zien in het opvragen van informatie van de behandelend sector en in een eigen spreekuurcontact. De Raad is van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende overtuigend is. In dit geval gaat het om een werkneemster met een ziektebeeld waarbij over de daaruit voortvloeiende beperkingen en de kans op herstel tot op heden – en zeker op de datum in geding (30 maart 2022) – nog veel onbekend is. Het lag daarom op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om zo veel mogelijk informatie te vergaren en informatie op te vragen over het multidisciplinair revalidatietraject dat werkneemster vanaf de zomer van 2021 volgde, waarbij werkneemster werd gezien door een sportarts, een revalidatiearts, een psycholoog en een ergotherapeut. Weliswaar beschikte de verzekeringsartsen over informatie van de bedrijfsarts maar deze heeft in zijn rapporten alleen vermeld wat werkneemster zelf over haar behandelingen vertelde, zonder zelf te beschikken over informatie van die behandelaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de medische conclusies door appellante, in dit geval niet kunnen volstaan met een dossieronderzoek. Het had in de gegeven omstandigheden in de rede gelegen dat zij werkneemster zelf voor een spreekuur had opgeroepen en informatie had ingewonnen bij de behandelend sector over de klachten van werkneemster en het verloop van haar revalidatie.
De onderbouwing van de medische grondslag
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [2] volgt verder dat, gelet op de positie van appellante als werkgever, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit over de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. De werkgever kan immers niet zelf toegang krijgen tot medische gegevens van werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke bevindingen conclusies zijn getrokken over de omvang van de beperkingen van werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 16 september 2022 bovendien onvoldoende ingegaan op de bezwaren van de arts-gemachtigde van appellante over de omvang van de beperkingen, zoals de urenbeperking en de beperking voor auditieve prikkels (1.8.1). Ook bij de motivering van het standpunt over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, is geen op werkneemster toegespitste medische informatie betrokken. In het rapport van 10 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze toelichting evenmin gegeven.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering, zodat het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

4.5.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de in 4.2 en 4.3 genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek moeten laten verrichten, waarbij werkneemster alsnog wordt opgeroepen voor een spreekuur, informatie wordt opgevraagd bij de behandelaren van werkneemster en alsnog wordt ingegaan op de bezwaren van de artsgemachtigde van appellante over de beperkingen van werkneemster en de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De Raad zal daartoe een termijn van
twaalf wekenstellen.
5. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen
twaalf wekenna verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor aangegeven gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en W.R. van der Velde en J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.