ECLI:NL:CRVB:2024:1655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/2682 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedag] 1996, heeft op 22 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf geen arbeidsvermogen te hebben door een sociale angststoornis en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Het Uwv concludeerde echter dat, hoewel appellante op dat moment geen basale werknemersvaardigheden bezat, deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 augustus 2024 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat er niet was aangetoond dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor appellante waren, die zich in de toekomst konden ontwikkelen. De Raad benadrukte dat het Uwv niet hoefde aan te tonen dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen zou genereren, maar dat het voldoende was dat er perspectief op verbetering was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat het Uwv voldoende had aangetoond dat de situatie van appellante niet duurzaam was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/2682 WAJONG
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2023, 22/577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv heeft appellante op [geboortedag] 2014 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen omdat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar is geen sprake van duurzaamheid. Volgens appellante beschikt zij duurzaam niet over arbeidsvermogen, omdat behandeling niet mogelijk is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat het haar niet duurzaam ontbreekt aan arbeidsvermogen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en aanvullende reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ross en haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1996, heeft een op 22 februari 2021 door het Uwv ontvangen aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat zij klachten heeft als gevolg van onder andere een sociale angststoornis en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht met als conclusie dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft omdat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 13 april 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het standpunt dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden niet duurzaam is voldoende onderbouwd. Bij de vraag naar basale werknemersvaardigheden is relevant of appellante in staat is instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en in staat is afspraken met een werkgever na te komen. In het geval van appellante gaat het met name om het kunnen nakomen van afspraken met een werkgever. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan appellante dit nog ontwikkelen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar medische informatie van behandelend GZ-psycholoog drs. S. Vonken-Verspeek van GGZ Inspire van 2 februari 2018 en 29 januari 2019 die een meer intensieve (dag)klinische behandeling bij de Viersprong heeft geadviseerd. Deze psycholoog was als behandelaar op de hoogte van de problemen die appellante ondervond bij het nakomen van afspraken en heeft deze problemen niet als beletsel gezien voor appellante om de voorgestelde therapie met bijbehorende afspraken en opdrachten te volgen. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat appellante (medisch) niet in staat is de door de Viersprong geboden behandeling te starten en af te ronden, of voor de conclusie dat deze behandeling geen positief effect zal hebben op de problematiek van appellante. Er is geen twijfel dat appellante na het ontwikkelen van arbeidsvermogen een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. Appellante beschikt over een zeer goed denkniveau, wat gunstig is voor de ontwikkeling en toename van bekwaamheden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat ook nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheid van het bestaan van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS).
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft zij duurzaam geen arbeidsvermogen omdat behandeling niet mogelijk is. Samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat er weliswaar theoretische behandelmogelijkheden zijn, maar dat er geen praktische behandelmogelijkheden zijn. Vanwege haar vermijdende coping en angstklachten is het voor appellante niet mogelijk om behandeling op te starten of structureel te blijven volhouden. Appellante verwijst hiervoor naar haar behandelgeschiedenis en de dagelijkse praktijk. Er is sprake van een vicieuze cirkel die appellante niet kan doorbreken. Daarom zullen de huidige klachten persisteren en altijd in de weg blijven staan aan het ontwikkelen van arbeidsvermogen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante zowel op [geboortedag] 2014 als op de datum van haar aanvraag, 22 februari 2021, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had omdat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte.
4.3.
In geschil is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat ten tijde van de beoordeling, 22 februari 2021, niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich nog zouden ontwikkelen, waardoor geen sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.2.
Vooropgesteld wordt dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen niet vast hoeft te staan dat appellante in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te genereren. [1] De beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderbouwd dat behandeling daadwerkelijk aanslaat slaagt daarom niet. Het gaat om de verwachting zoals die ten tijde van de beoordeling door het Uwv bestond en aan de inschatting van de duurzaamheid die op grond daarvan is gemaakt.
4.3.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Hiervan is sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. [2]
4.3.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft.
4.3.5.
De Raad is van oordeel dat het Uwv, uitgaande van de medische situatie op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft, voldoende heeft onderbouwd dat er niet alleen theoretische, maar ook praktische behandelmogelijkheden waren voor appellante. De beroepsgrond dat behandeling bij de Viersprong geen reële optie was, maar slechts een theoretische behandelmogelijkheid betrof, slaagt daarom niet. De rechtbank heeft terecht gewezen op de informatie van de behandelende GZ-psycholoog van Inspire die appellante destijds heeft behandeld. Deze psycholoog heeft appellante doorverwezen naar de Viersprong voor meer intensieve zorg. De eerste aanmelding bij de Viersprong is beëindigd doordat appellante niet gemotiveerd was, mogelijk vanuit angst. Vervolgens is de individuele psychotherapie bij Inspire voortgezet in combinatie met een programma bij BuurtzorgT. Bij het beëindigen van de behandeling bij Inspire in januari 2019 is appellante wederom geadviseerd een meer intensieve behandeling te volgen waarvoor appellante eerder was verwezen naar de Viersprong. Daarnaast is appellante verwezen naar specialistische ASSbehandelaars. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat onder meer uit deze informatie blijkt dat er bij appellante nog behandelmogelijkheden zijn die kunnen leiden tot verbetering van appellantes medische (angst)klachten waardoor haar participatiemogelijkheden, met name het ontwikkelen van basale werknemersvaardigheden, zich kunnen ontwikkelen. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de behandelend GZ-psycholoog op de hoogte was van appellantes problematiek, waaronder het niet kunnen nakomen van afspraken, en daarin geen beletsel zag voor de voorgestelde behandeling. Dat appellante op een lange wachtlijst stond voor nader diagnostisch onderzoek en verschillende keren is doorverwezen doet er niet aan af dat er nog behandelmogelijkheden waren. Daarbij is van belang dat de behandeling juist is gericht op de vermijdende coping en angstklachten van appellante teneinde de vicieuze cirkel waarin appellante zich bevindt te doorbreken.
4.3.6.
Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in haar rapport van 4 januari 2022 met juistheid op gewezen dat appellante wel in actie kan komen als dat nodig is, zoals de reis naar Thailand. Dat het hierbij om een momentopname gaat onderschrijft de Raad niet. Zo meldt de GZ-psycholoog in haar brief van 29 januari 2019 dat appellante eerder een reis naar de Verenigde Staten heeft gemaakt en dat bij navraag duidelijk werd dat appellante in actie komt en dit haar goed lukt zolang er maar druk op de ketel is en ze een noodzaak ziet om het probleem aan te pakken. Dat appellante, zoals zij heeft gesteld, medisch niet in staat is om een behandeling te starten en structureel te blijven volgen, blijkt niet uit de in het dossier aanwezige medische informatie en heeft zij niet onderbouwd met medische gegevens. Dit wordt bevestigd door wat appellante ter zitting heeft verteld over de intakes die inmiddels hebben plaatsgevonden bij psychologiepraktijk Buro T3, een specialistische GGZ-instelling waarbij ook (eventuele) ASS-problematiek behandeld kan worden.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen, vanwege het ontbreken van basale werknemersvaardigheden, bij appellante op 22 februari 2021, niet duurzaam was.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en T. Dompeling en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.

(getekend) C.F.E. van Olden-Smit

(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wajong
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1634.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:506.