ECLI:NL:CRVB:2024:1655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedag] 1996, heeft op 22 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf geen arbeidsvermogen te hebben door een sociale angststoornis en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Het Uwv concludeerde echter dat, hoewel appellante op dat moment geen basale werknemersvaardigheden bezat, deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 augustus 2024 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat er niet was aangetoond dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor appellante waren, die zich in de toekomst konden ontwikkelen. De Raad benadrukte dat het Uwv niet hoefde aan te tonen dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen zou genereren, maar dat het voldoende was dat er perspectief op verbetering was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat het Uwv voldoende had aangetoond dat de situatie van appellante niet duurzaam was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.