ECLI:NL:CRVB:2021:1634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/2717 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen in het kader van de Wajong

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant, geboren in 1999, die een aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op het moment van beoordeling geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de ingeschakelde deskundige, revalidatiearts R.C.J. Zondervan, heeft gevolgd. De deskundige concludeerde dat er behandelmogelijkheden zijn die de belastbaarheid van appellant kunnen verbeteren, ondanks zijn beperkingen aan de rechterarm en verstandelijke beperking.

Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de deskundige geen behandelbare opties meer ziet en dat de prognose slecht is. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor behandeling die de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant kunnen verbeteren. De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijkheden voor behandeling hebben benoemd, waardoor het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is te achten.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan op 7 juli 2021 door de Centrale Raad van Beroep, enkelvoudige kamer.

Uitspraak

20/2717 WAJONG
Datum uitspraak: 7 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 juni 2020, 18/5376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere stukken van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1999, heeft met een door het Uwv op 21 september 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een Beoordeling arbeidsvermogen. Daarbij is vermeld dat appellant een forse beperking van de rechterarm/-elleboog heeft en blijkt dat sprake is van een verstandelijke beperking. Het Uwv heeft vervolgens verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
6 februari 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, omdat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 1 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 februari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2018 ten grondslag. Volgens deze rapporten kan appellant ten minste een uur aaneengesloten werken, is hij ten minste vier uur per dag belastbaar, beschikt hij over basale werknemersvaardigheden, maar heeft hij vanwege beperkingen aan de rechterarm nu geen arbeidsvermogen. Aan de hand van het toepasselijk beoordelingskader is geconcludeerd dat er nog behandelmogelijkheden voor appellant zijn voor zowel de fysieke klachten als de mentale beperkingen, zodat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
2.1.
In beroep heeft de rechtbank aanleiding gezien revalidatiearts R.C.J. Zondervan als deskundige te benoemen. De deskundige heeft op 31 december 2019 over zijn bevindingen rapport uitgebracht en de hem voorgelegde vragen beantwoord.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het deskundigenrapport inzichtelijk, helder en consistent is. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd. Gelet op de onderzoeksbevindingen van de deskundige was bij appellant op de beoordelingsdatum geen sprake van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet nog zouden kunnen ontwikkelen. Het Uwv heeft dan ook terecht bij het bestreden besluit geweigerd appellant een uitkering op grond van Wajong toe te kennen, omdat de situatie dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, niet duurzaam is.
3.1.
Appellant is in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is. Volgens appellant ziet de deskundige in feite geen behandelbare orthopedische opties meer en is een prognose volgens de deskundige slecht te geven, omdat het moeilijk is in te schatten hoe appellant met zijn klachten in therapie zal omgaan. De deskundige geeft hiermee niet aan dat de verwachting dat de belastbaarheid nog zal verbeteren redelijk of goed is. Volgens appellant blijkt uit de beschikbare informatie van de behandelend sector en uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten niet op welke punten verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, in die zin dat er door de ingezette behandeling zich mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zouden kunnen ontwikkelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Beoordeeld moet worden of de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog kunnen ontwikkelen. Zowel de deskundige als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben aanknopingspunten gezien voor behandeling waardoor het functioneren van appellant kan verbeteren. Het arbeidsvermogen dat bij appellant ontbreek, is daarom niet duurzaam.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant door de beperkingen in zijn rechterarm niet in staat is een taak te vervullen en daarom op de beoordelingsdatum geen arbeidsvermogen heeft. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
Voor het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april
2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286. Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
Over het kunnen ontwikkelen van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 3 oktober 2018 toegelicht dat als er voor de fysieke klachten van de arm geen orthopedische optie meer zou zijn, er nog behandelmogelijkheden zijn zoals een multidisciplinaire revalidatie therapie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht dat na inzet van adequate therapie er nagenoeg geen fysieke restverschijnselen van de aandoening van de arm zullen bestaan. Voor verbetering van de mentale beperkingen is thuisbegeleiding/thuiszorg een optie. Toekomstige passende behandeling en begeleiding zou volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verbetering in het ziektebeeld (of stoornis) als zodanig kunnen geven of een verbetering van het functioneren kunnen bewerkstelligen. Gelet op het eerder vastgestelde totaal IQ van 71, is betrokkene leerbaar en met de juiste begeleiding acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toename van bekwaamheden mogelijk. In het rapport van 1 november 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens gesteld dat de verwachting is dat appellant arbeidsvermogen kan ontwikkelen omdat er mogelijkheden bestaan tot verbetering van de fysieke belastbaarheid waardoor het mogelijk is meer taken te duiden in het takenbestand. Het ontbreken van arbeidsvermogen is dus niet duurzaam te achten.
4.5.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft in zijn rapport van 31 december 2019 geconcludeerd dat er een discrepantie is tussen de gevonden stoornissen en de beperkingen van appellant, die mogelijk veroorzaakt wordt door de combinatie van de verstandelijke beperkingen, de angst om in beweging te komen en het omringend systeem. Over de behandelmogelijkheden heeft de deskundige gesteld dat een multidisciplinaire specialistische revalidatie mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering van zijn functioneren. Volgens de deskundige zouden niet langer op stoornisniveau ingrepen moeten worden gedaan, maar zou behandeling gericht moeten zijn op het geleidelijk weer inzetten van de rechterarm. Dit kan mogelijk door middel van een stapsgewijze opbouw van belastbaarheid (graded activity) of zelfs een graded exposure behandeling, waarbij appellant stapsgewijs zijn angst om zijn arm in te zetten kan verminderen. De deskundige stelt dat een prognose slecht te geven is, omdat het moeilijk is in te schatten hoe appellant zal omgaan met zijn klachten in zo’n programma. Over de duurzaamheid heeft de deskundige overwogen dat het te verwachten is dat een goede (revalidatie) behandeling bij het verder uitblijven van ingrepen, kan leiden tot verbetering. Appellant zou volgens de deskundige minimaal eenarmig moeten kunnen gaan functioneren.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wajong valt af te leiden dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen vast moet staan dat appellant in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te genereren. Dat de deskundige geen eenduidige uitspraak heeft kunnen doen over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen, leidt er dan ook niet toe dat moet worden uitgegaan van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet konden ontwikkelen. Temeer nu de deskundige expliciet stelt dat een goede (revalidatie)behandeling tot verbetering zou kunnen leiden. De door appellant aangevoerde grond dat niet gebleken is hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich zouden kunnen ontwikkelen mede gezien zijn psychische beperkingen, slaagt ook niet. Evenals de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de deskundige mogelijkheden voor behandeling benoemd, zowel fysiek als mentaal, waardoor het functioneren van appellant kan verbeteren. Als behandelmogelijkheid is genoemd een multidisciplinair specialistische revalidatie, gericht op het weer inzetten van het gebruik van zijn a-functionele rechterarm door een stapsgewijze opbouw van enerzijds belastbaarheid en anderzijds vermindering van angst om de arm te gebruiken. Aldus is inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat in redelijkheid verwacht mag worden dat met adequate behandeling de klachten kunnen verminderen waardoor de belastbaarheid van appellant kan toenemen en hij vaardigheden kan ontwikkelen.
4.7.
De door appellant in hoger beroep overgelegde (medische) gegevens leiden niet tot een ander oordeel. Allereerst dateert deze informatie grotendeels van na de datum in geding en doet in zoverre niet af aan de verwachtingen zoals die ten tijde van de beoordeling door het Uwv bestonden en aan de inschatting die op grond daarvan is gemaakt. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport 7 mei 2021 terecht geconcludeerd dat het huisartsenjournaal de anamnese bevestigt en dat de brieven van de orthopedisch chirurg van 7 september 2018 en de neurochirurg van 20 september 2019 geen nieuwe medische gegevens brengen. Bovendien waren deze brieven bekend bij de deskundige en zijn bij diens advisering betrokken.
4.8.
Wat betreft de niet nader onderbouwde stelling van appellant ter zitting dat alle behandelmogelijkheden sindsdien zonder resultaat zijn gebleven en dat daarom geconcludeerd moet worden tot duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen, geldt dat de vraag of hij op de datum in geding in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet kunnen ontwikkelen, moet worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn op die datum of nadien over die datum bekend zijn geworden. Het betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat – achteraf bezien – die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. Dat appellant nadien zonder succes behandelingen heeft doorlopen, betekent dus niet dat de prognose met betrekking tot de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding onjuist was.
4.9.
De overwegingen 4.3 tot en met 4.7 leiden tot de slotsom dat de rechtbank terecht het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd en terecht heeft geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat bij appellant geen sprake is van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van
H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Spaargaren