ECLI:NL:CRVB:2024:506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
22/175 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, stelde dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant weliswaar op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 februari 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H. Martens, en het Uwv door mr. L.J.M.M. de Poel.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze overwegingen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/175 WAJONG
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2021, 20/3869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2019 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.M. Deiman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 februari 2024. Voor appellant is
mr. H. Martens, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 10 januari 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat hij een verstandelijke beperking heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een gedragsdeskundige van Zuidwester van 1 juni 2017, van het praktijkcollege en een indicatiebesluit Wet langdurige zorg van 27 september 2017. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong- uitkering toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Met een uitspraak van 1 april 2020 (Rot Awb 19/5762) heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en is bij besluit van 9 juni 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat niet in geschil is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Onder verwijzing naar het Compendium Participatiewet (Compendium) heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek gericht moet worden op gegevens die pleiten voor verbetering van de belastbaarheid of ontwikkelingsmogelijkheden in de toekomst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwezen naar de bevindingen van de arts waaruit volgt dat appellant op basis van zijn licht verstandelijke beperking en op basis van de bevindingen van de stage nog verder kan groeien op persoonlijk gebied en dat er een opwaartse trend zichtbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat het feit dat appellant in de afgelopen jaren (puberteit) weinig zelfstandigheid en verantwoordelijkheid liet zien iets is wat bij die periode past, dat de taken zoals was opruimen en persoonlijke verzorging geen taken zijn waarvoor jongeren intrinsiek gemotiveerd zijn en dat appellant bij taken die wel zijn interesse hebben wel enthousiast aan de slag gaat. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat uit de tekst en uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wajong niet valt af te leiden dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen vast moet staan dat appellant in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te genereren. De door appellant in beroep overgelegde brief van de GZpsycholoog is in lijn is met het standpunt van Uwv. Hierin wordt namelijk over het perspectief op arbeidsvermogen aangegeven dat appellant in kleine stapjes en met begeleiding kan leren en ontwikkelen. De in beroep overgelegde (medische) stukken geven geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien een deskundige te benoemen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen in zijn geval duurzaam is. Hij beschikt duurzaam niet over basale werknemersvaardigheden. Er zijn weliswaar kleine stapjes gemaakt op persoonlijk vlak, maar hij zal altijd afhankelijk zijn van 24-uurs begeleiding, ook bij het uitvoeren van werkzaamheden. Appellant is niet staat zelfstandig een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en zal niet in staat zijn het minimumloon uurloon te verdienen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen is gehandhaafd, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedatum] 2019 (achttiende jaar) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [3]
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in bijlage 1 van het Compendium. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank als beschreven onder 2 volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en A.M. Rentema-Westerhof als leden in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.