ECLI:NL:CRVB:2024:506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, stelde dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant weliswaar op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 februari 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H. Martens, en het Uwv door mr. L.J.M.M. de Poel.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze overwegingen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.