ECLI:NL:CRVB:2024:1620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/2310 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en duurzaamheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2003, had op de datum van zijn aanvraag, 19 mei 2022, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Het Uwv had eerder zijn aanvraag afgewezen, maar in de beslissing op bezwaar werd aangenomen dat appellant geen duurzame situatie had, wat betekent dat er kans op verbetering was. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 27 juni 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.N. Huisman, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D. de Jong. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de Wajong-uitkering terecht had geweigerd. De Raad volgde de verzekeringsarts in zijn standpunt dat er bij appellant kans op verbetering was, ondanks zijn lichte verstandelijke beperking en gedragsproblemen. De Raad concludeerde dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, wat betekent dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2310 WAJONG
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2023, 23/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2021 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.N. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft met een door het Uwv op 19 mei 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat hij te maken heeft met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 22 september 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
In de beslissing op bezwaar van 20 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv alsnog aangenomen dat appellant geen basale werknemersvaardigheden heeft en dat om die reden geen sprake is van arbeidsvermogen. Aangezien dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen duurzame situatie betreft, is het standpunt gehandhaafd dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Het bezwaar is dan ook ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. In het Compendium Participatiewet staat dat bij een lichte of zeer lichte verstandelijke beperking in het algemeen groei is te verwachten. Appellant heeft geen medische of andere gegevens aangedragen waaruit blijkt dat dit bij hem anders is. In de uitspraak van 21 december 2022 [1] heeft de Raad het standpunt van het Uwv geaccepteerd dat bij een lichte verstandelijke beperking nog groei van de mogelijkheden is te verwachten. Bij appellant is sprake van een lichte verstandelijke beperking, met vooral gedragsmatige problemen. De rechtbank heeft in het dossier onvoldoende aanknopingspunten gezien voor de stelling dat die problemen op geen enkele manier in positieve zin beïnvloed kunnen worden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft een verstandelijke beperking en reeds vanaf jonge leeftijd heeft appellant problemen in de omgang met andere personen, ondanks de inzet van veel begeleiding. Appellant acht het niet mogelijk dat basale werknemersvaardigheden zich bij hem kunnen ontwikkelen. Hij heeft één jaar regulier onderwijs gevolgd en is daarna op zeer jonge leeftijd naar het speciaal basisonderwijs gegaan. Ook tijdens het leerwegondersteunend onderwijs en vervolgens bij Pro Assen, een bijzondere onderwijsvorm, heeft appellant niet kunnen functioneren. Zowel bij het onderwijs, als bij de (eenvoudige) werkzaamheden die appellant heeft geprobeerd te verrichten is het altijd op zeer korte termijn fout gegaan. Gelet op zijn voorgeschiedenis acht appellant het onnavolgbaar dat hij zich verder zal kunnen ontwikkelen. Enig aanknopingspunt hiervoor ontbreekt dan ook in het dossier. Appellant is het tot slot niet eens met de stelling dat bij een lichte verstandelijke beperking mogelijk nog groei te verwachten valt en dat om die reden geen sprake zou zijn van duurzaamheid.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedatum] 2021 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en op de datum in geding 19 mei 2022 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) [4] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [5]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt dat bij appellant kans is op verbetering. Bij appellant is sprake van een lichte verstandelijke beperking. Voor de gedragsproblematiek is geen andere medische verklaring gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant fysiologisch gezien nog niet is volgroeid en nog te verwachten is dat hij zich nog zal ontwikkelen en meer toegankelijk zal zijn voor begeleiding. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hiervoor ook steun te vinden is in het ‘Compendium Participatiewet’. Als mogelijke vormen van begeleiding heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep melding gemaakt van een gezinsbehandeling, een meer op de individu gerichte aanpak en/of een verwijzing naar een orthopedagogisch centrum. Bij een dergelijke interventie is de verwachting dat de gedragsproblematiek afneemt en appellant basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Dit gemotiveerde standpunt wordt gevolgd, waarbij in aanmerking wordt genomen dat niet gebleken is dat appellant al eerder een intensieve vorm van begeleiding of behandeling heeft ondergaan. Appellant heeft ter zitting weliswaar verwezen naar meerdere trajecten bij (onder meer) huisarts en psycholoog, maar enige onderbouwing daarvoor ontbreekt in het dossier en is door appellant – ook in hoger beroep – niet geleverd door bijvoorbeeld informatie te overleggen van behandelaars. Mede gelet hierop is de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht van uitgegaan dat mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen en niet is uitgesloten dat daardoor in de toekomst arbeidsvermogen kan ontstaan.
4.6.
In wat appellant heeft aangevoerd over (onder andere) zijn schoolperiode en werkzaamheden wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Het enkele gegeven dat appellant na groep 1 naar het speciaal onderwijs is gegaan en daarbij ondersteuning nodig had en werkhervattingen steeds zijn mislukt, maakt niet dat voormelde ontwikkeling is uitgesloten. Appellant heeft niet onderbouwd dat behandeling geen zin heeft en vooruitgang in zijn functioneren niet mogelijk is.
4.7.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op 19 mei 2022 niet duurzaam was en appellant daarom per die datum niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en W.R. van der Velde en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M. Korver

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.CRvB 21 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2753.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.