Uitspraak
20.4321 WAJONG
5 november 2020, 19/1719 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 2000, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn lichte verstandelijke beperking, mogelijkheden had om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen met de juiste begeleiding. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat hij geen mogelijkheden had om arbeidsvermogen te ontwikkelen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat er geen reden was om aan de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen te twijfelen. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat appellant met adequate begeleiding nog steeds mogelijkheden had om te leren en zich te ontwikkelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.