ECLI:NL:CRVB:2024:1616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen per 24 februari 2021. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat de geselecteerde functies niet binnen zijn vastgestelde beperkingen pasten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd was. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, ondanks zijn bezwaren over de taalbarrière en de aard van de werkzaamheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.