ECLI:NL:CRVB:2024:1588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/2284 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgprofiel en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om de vraag welk zorgprofiel, VG05 of ZGaud03, het best passend is voor appellant, die gediagnosticeerd is met het Bainbridge-Ropers syndroom. Het CIZ heeft appellant in 2017 geïndiceerd voor zorg op basis van zorgprofiel VG05, maar appellant heeft verzocht om wijziging naar zorgprofiel ZGaud03. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het CIZ deugdelijk heeft gemotiveerd dat zorgprofiel VG05 het best passende zorgprofiel is. De Raad heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de procedure met ongeveer 15 maanden is overschreden en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten van het CIZ, maar wel voor de kosten gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

23/2284 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2023, 19/5492 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of zorgprofiel VG05 of zorgprofiel ZGaud03 het voor appellant best passende zorgprofiel is. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het CIZ deugdelijk heeft gemotiveerd dat zorgprofiel VG05 voor appellant het best passende zorgprofiel is.

PROCESVERLOOP

Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn vader [naam vader] , heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2024. Voor appellant zijn mr. Labordus en zijn vader verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 2005, is gediagnosticeerd met het Bainbridge-Ropers syndroom. Bij hem uit zich dit onder meer in een matige verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis, een taalstoornis, een spraakklankstoornis en een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitstoornis. Het CIZ heeft appellant bij besluit van 14 december 2017 per diezelfde datum geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in de vorm van zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging (zorgprofiel VG05).
1.2.
Appellant heeft het CIZ op 1 maart 2019 verzocht zijn zorgprofiel te wijzigen van VG05 naar ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging (zorgprofiel ZGaud03). Het CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 5 april 2019 afgewezen en de Wlz-zorg in de vorm van zorgprofiel VG05 gehandhaafd.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 april 2019 ongegrond verklaard. Het CIZ heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. De verstandelijke beperking van appellant is leidend in de aard van de begeleiding en het niveau van cognitief en sociaal-emotioneel functioneren. Het is moeilijk om een onderscheid te maken tussen de verstandelijke beperking, de psychiatrische problematiek en de spraak-/taalproblemen. Het is daardoor niet zonder meer vast te stellen dat de spraak-/taalproblematiek leidend is in de zorgbehoefte van appellant. Dit blijkt niet uit de aangeleverde informatie. De medisch adviseur van het CIZ verwacht niet dat appellant voldoende leervermogen heeft om van de (intensieve) ZG-behandeling te kunnen profiteren. Als de behandeling voor de spraak-/taalproblemen van appellant ambulant of poliklinisch kan worden gegeven, wordt dit vanuit de Zorgverzekeringswet bekostigd. Zorgprofiel VG05 is voor appellant het best passende zorgprofiel, omdat de zorg die nodig is met betrekking tot de begeleidingsbehoefte, structuur en ontwikkeling van sociale en praktische vaardigheden vanuit dit zorgprofiel kan worden geboden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dat, voor zover hier van belang, op de volgende manier gemotiveerd. De medisch adviseur van het CIZ heeft in adviezen van 5 mei 2020 en 23 juni 2020 voldoende gemotiveerd dat de door appellant overgelegde brieven van behandelaars niet tot een ander standpunt leiden dan dat appellant is aangewezen op zorg op VG-niveau. Verder heeft de medisch adviseur van het CIZ naar aanleiding van nadere door appellant overgelegde brieven van behandelaars in de medisch adviezen van 14 en 23 december 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat appellant in het dagelijks leven vanwege zijn verstandelijke beperking veel sturing nodig heeft om te functioneren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie van de medisch adviseur van het CIZ. Niet is gebleken dat de psychiatrische problematiek en de verstandelijke beperking ondergeschikt zijn aan de taalontwikkelingsstoornis. Uit de stukken kan ook niet worden afgeleid dat het door het CIZ geïndiceerde zorgprofiel op basis van de grondslag VG niet passend is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft onvoldoende waarde gehecht aan de inhoud van de door appellant overgelegde stukken van zijn behandelend specialisten en aan het advies van prof. dr. E. Gerrits van 23 maart 2021. Uit deze stukken volgt wel degelijk dat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van de medisch adviseur van het CIZ. De rechtbank heeft verder ten onrechte conclusies van de medisch adviseur van het CIZ overgenomen over wat passende zorg voor appellant is en met welke behandeling het meeste resultaat is te behalen. Ook is appellant het niet eens met de gang van zaken rondom de mogelijke advisering door Kentalis in de beroepsfase, die uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. Appellant blijft van mening dat, gelet op zijn diagnose en de overgelegde (medische) informatie, zorgprofiel ZGaud03 het best passend is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geschil is of zorgprofiel VG05 of zorgprofiel ZGaud03 voor appellant het best passende zorgprofiel is.
Medisch advies
4.2.
Anders dan appellant meent, geven de door hem overgelegde medische stukken geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de adviezen van de medisch adviseurs van het CIZ. De medisch adviseurs van het CIZ hebben de informatie van de behandelaars van appellant in hun beoordeling betrokken. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat in de medische adviezen geen juist beeld is gegeven van zijn zorgbehoefte, dat de adviezen niet concludent zijn of anderszins onjuist zijn te achten. Dat het CIZ en zijn medisch adviseurs andere conclusies aan de overgelegde medische informatie hebben verbonden dan appellant zelf, leidt niet tot het oordeel dat deze informatie onvoldoende is meegewogen. Het ontbreken van een deskundigenadvies van Kentalis, omdat dit niet kon worden verkregen, leidt evenmin tot een ander oordeel. De medisch adviseurs hebben hun conclusies kunnen baseren op de medische informatie die wel voorhanden was.
Best passende profiel
4.3.
Het CIZ heeft, mede onder verwijzing naar de medisch adviezen, deugdelijk gemotiveerd dat zorgprofiel VG05 voor appellant het best passende zorgprofiel is.
4.3.1.
Niet in geschil is dat appellant een taalstoornis en een spraakklankstoornis heeft, waar significante beperkingen uit voortvloeien. De Raad volgt het CIZ echter in zijn onderbouwde standpunt dat de mate van de verstandelijke handicap, met een totaal IQ van 55, er toe leidt dat de verstandelijke handicap de meeste invloed heeft op de zorgbehoefte van appellant en legt dat hieronder verder uit. In de stukken waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.3.2.
Het CIZ heeft er terecht op gewezen dat appellant, ten tijde in geding, speciaal onderwijs volgde bij een onderwijsinstelling voor kinderen met een verstandelijke handicap, waarbij het onderwijs mede is afgestemd op de spraak-/taalproblematiek. Dit gegeven pleit volgens het CIZ niet voor de stelling van appellant dat zijn spraak-/taalproblematiek leidend is in de zorgbehoefte. Als appellant het meeste baat zou hebben gehad bij onderwijs waarbij de spraak-/taalproblematiek op de voorgrond stond, had het voor de hand gelegen om bijvoorbeeld Cluster 2 onderwijs te volgen of in ieder geval het advies hiertoe te hebben gekregen in 2018. De medisch adviseur van het CIZ heeft gesteld dat appellant op dit Cluster 2 onderwijs zou zijn overvraagd. Bij een IQ lager dan 80, zoals bij appellant aan de orde is, wordt voor begeleiding verwezen naar de zorg voor verstandelijk gehandicapten. De verstandelijke vermogens en de sociaal-emotionele ontwikkeling met de autismespectrumstoornis vormen de grenzen van het leervermogen van appellant. Appellant zal volgens de medisch adviseur niet kunnen profiteren van de zorg die wordt geboden in de sector voor zintuiglijk gehandicapten.
4.3.3.
De Raad hecht verder waarde aan de omstandigheid dat appellant sinds 14 december 2017 zorg op grond van zorgprofiel VG05 ontvangt en ter zitting is bevestigd dat deze zorg passend is. Er kon geen zorg worden benoemd die appellant wel nodig heeft, maar op grond van het huidige zorgprofiel niet krijgt. Ook vindt de Raad van belang dat, zoals ter zitting door het CIZ benadrukt en onweersproken gebleven, appellant op alle levensgebieden hulp en ondersteuning nodig heeft, wat niet past binnen zorgprofiel ZGaud03.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.5.
Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, overweegt de Raad het volgende.
4.6.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.7.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant door het CIZ op 16 mei 2019 zijn tot de datum van deze uitspraak vijf jaar en twee en een halve maand verstreken. In de zaak zelf, noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met – afgerond – 15 maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De Raad zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van € 1.500,- aan appellant.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten van het CIZ en evenmin voor het betaalde griffierecht. Appellant krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft moeten maken in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 875,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khazabi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) N. el Khazabi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet langdurige zorg bepaalt dat een verzekerde recht heeft op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde.
Artikel 3.2.3, eerste lid, van de Wet langdurige zorg bepaalt dat het recht op zorg op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit wordt vastgesteld door het CIZ. Het recht op zorg dat wordt vastgesteld in het indicatiebesluit sluit aan bij de behoefte van de verzekerde.
Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg bepaalt dat de verzekerde die is aangewezen op zorg, recht heeft op samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel. Bij ministeriële regeling worden zorgprofielen vastgesteld.
Artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg bepaalt dat de zorgprofielen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Blz, zijn opgenomen in bijlage A bij deze regeling.