ECLI:NL:CRVB:2024:1570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De aanvraag voor deze uitkering werd op 28 juli 2021 ingediend, waarbij appellante aangaf dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv concludeerde echter dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 juli 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en haar vader, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de behandelingen die appellante heeft ondergaan. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat er op 28 juli 2021 nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestonden en dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad volgde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.