ECLI:NL:CRVB:2024:1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/2608 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De aanvraag voor deze uitkering werd op 28 juli 2021 ingediend, waarbij appellante aangaf dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv concludeerde echter dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 juli 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en haar vader, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de behandelingen die appellante heeft ondergaan. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat er op 28 juli 2021 nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestonden en dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad volgde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2608 WAJONG
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 augustus 2023, 22/2141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 28 juli 2021 (de datum van de aanvraag) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J.T. Hoksbergen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoksbergen en door haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 28 juli 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante een eetstoornis, sociale angststoornis, PTSS en depressie heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts van 29 november 2021. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 19 april 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 4 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 oktober 2022 op grond van de beschikbare informatie toereikend heeft gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Voor zover de situatie van appellante met behandeling (individuele gedragstherapie aangevuld met EMDR) nog niet is verbeterd duidt de verwijzing naar het FACT-team er volgens de rechtbank juist op dat de behandeling gericht blijft op ontwikkeling van werknemersvaardigheden, omdat de FACT-methode is gericht op herstel van (ernstige) psychiatrische en maatschappelijke problematiek. De persoonlijke waarneming van appellante dat zij na acht jaar behandeling niet beschikt over basale werknemersvaardigheden vormt onvoldoende objectiveerbare reden voor de conclusie dat niet van de juistheid van het medisch oordeel kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het second opinion behandeladvies van PsyQ van 3 maart 2023, om de psychotische kwetsbaarheid in kaart te brengen en te vervolgen met cognitieve gedragstherapie en zo nodig farmacotherapie, overeenkomt met de informatie die hij heeft ontvangen van psycholoog Douma op 26 augustus 2022. Deze informatie is betrokken bij de beoordeling van 28 oktober 2022 en vormt voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie om anders te oordelen dan dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Uit het advies blijkt niet dat appellante duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Voor zover appellante heeft betoogd dat zij, ook als zij basale werknemersvaardigheden heeft ontwikkeld, niet in een arbeidsorganisatie kan werken, heeft zij dit niet nader onderbouwd zodat er geen reden is om appellante in dat standpunt te volgen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat, gelet op recente behandeling en de conclusie dat verbetering van de psychische situatie van appellante niet aan de orde is, het oordeel van de rechtbank niet juist is geweest. Appellante ervaart in haar dagelijks bestaan belemmeringen. Appellante heeft vanaf 2015 veel behandelingen gevolgd zonder positief resultaat.
3.2.
Naar aanleiding van de second opinion van PsyQ heeft appellante zich tot Dimence gewend voor verdere therapie. Daar is zij behandeld en heeft zij medicatie gekregen. Ook de voorgestelde aanvullende therapie heeft appellante gevolgd, maar deze therapie heeft voor appellante geen positief effect gehad. Ondanks de voorgestelde en gevolgde therapie is uitzicht op toekomstig arbeidsvermogen volgens appellante daarom niet aan de orde. Daaruit volgt dat het oordeel van de rechtbank, dat de persoonlijke waarneming onvoldoende objectiveerbare reden vormt voor de conclusie dat van de juistheid van het medisch oordeel niet kan worden uitgegaan, onjuist is.
3.3.
Appellante heeft tot slot gewezen op een rapport van Dimence van 4 juni 2024. Daarin is, na onderzoek, geconcludeerd dat bij haar voldoende kenmerken aanwezig zijn om te kunnen spreken van een autisme spectrum stoornis (ASS), ernstmaat 2, en wordt geadviseerd om te overleggen over psycho-educatie en aanvullende begeleiding.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op 28 juli 2021 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.3.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het op 28 juli 2021 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen.
4.4.
Wat appellante daarover in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de beroepsgronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De vraag of bij appellante op 28 juli 2021 de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen, moet worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn op die datum of nadien over die datum bekend zijn geworden. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen niet hoeft vast te staan dat appellante in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te verwerven. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat (achteraf bezien) die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. [5]
4.6.
Uit de door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie van Dimence van 29 maart 2024 en 4 juni 2024 kan niet worden afgeleid dat het voor het Uwv op 28 juli 2021 duidelijk had moeten zijn dat er voor appellante geen enkel perspectief op ontwikkeling meer bestond en herstel was uitgesloten. Datzelfde geldt overigens ook voor de brief van Dimence van 26 augustus 2022 en de brief van PsyQ van 3 maart 2023. Uit die stukken blijkt niet dat er op 28 juli 2021 geen behandeling of ontwikkeling meer mogelijk was.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien in het rapport van 26 juni 2024 voldoende gemotiveerd dat uit de in hoger beroep ingebrachte informatie weliswaar een nieuwe diagnose blijkt, namelijk ASS, maar dat met het stellen van deze diagnose de klachten, beperkingen en de ontwikkelmogelijkheden of het aanleren van vaardigheden niet zijn gewijzigd. Ook uit het Dimence-rapport van 4 juni 2024 blijkt overigens dat behandeling en begeleiding mogelijk is.
4.8.
Gelet op 4.3 tot en met 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 28 juli 2021 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleid
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2507.