ECLI:NL:CRVB:2020:2507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
18/2742 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen in het kader van de Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellante geen stabiel ziektebeeld had zonder behandelmogelijkheden, wat impliceert dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hadden geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Ze betwistte de juistheid van de diagnose en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd dat er behandelmogelijkheden waren voor de psychische klachten van appellante, en dat de inschatting van de ontwikkeling van haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment realistisch was. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen moet worden gemaakt op basis van de gegevens die op de datum in geding bekend waren.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv had gevolgd en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2742 WAJONG

Datum uitspraak: 16 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 april 2018, 17/1567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. van Mulken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen op
28 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Mulken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1998, heeft met een door het Uwv op
7 september 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij psychische klachten heeft
.Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
27 oktober 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 27 oktober 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Daarin is gesteld dat appellante momenteel geen basale werknemersvaardigheden heeft, maar dat de verwachting is dat zij hier na behandeling wel over zal gaan beschikken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en geoordeeld dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden is om aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een lichte verstandelijke beperking bij appellante en het vermoeden van een stemmingsstoornis en een angststoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante in verband met haar psychische klachten op meerdere aspecten beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren. Er is echter geen sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Het ontbreekt appellante momenteel aan basale werknemersvaardigheden, omdat zij door haar angstklachten niet in staat is om alleen de deur uit te gaan om naar een werkplek te gaan. Zowel de stemmingsstoornis als de angststoornis is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed te behandelen met medicatie en psychologische behandeling. Appellante heeft pas recentelijk hulp gezocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat herstel van appellante niet is uitgesloten en ook niet dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog kunnen ontwikkelen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is.
Appellante heeft gesteld dat onvoldoende is gebleken dat het Uwv het Compendium Participatiewet heeft gevolgd en wat de conclusies waren bij de afzonderlijke stappen van het zogenoemde stappenplan. Het onderzoek van de verzekeringsartsen is volgens appellante onzorgvuldig en onjuist, omdat zij niet zijn uitgegaan van de juiste diagnose. De verzekeringsartsen zijn niet uitgegaan van de door PsyQ in de brief van 26 februari 2018 vermelde diagnose verstandelijke beperking met een persisterende depressieve stoornis en PTSS. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Onvoldoende is volgens appellante onderbouwd dat geen sprake zou zijn van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Hiertoe heeft appellante er op gewezen dat het de behandelaren van PsyQ hebben geconcludeerd dat haar klachten niet op korte termijn behandeld kunnen worden en dat niet te voorspellen is in hoeverre zij zal herstellen in de toekomst. Het standpunt van de verzekeringsartsen dat iemand met een verstandelijke beperking en een angststoornis in het algemeen te behandelen is, is een opmerking die onvoldoende is toegespitst op de situatie van appellante.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 20 augustus 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op achttienjarige leeftijd (24 februari 2016) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had, omdat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet. In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat geen sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Daaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep stap 2 expliciet en daarmee stap 1 impliciet heeft beantwoord. Ten tijde van het bestreden besluit was een behandelplan nog niet beschikbaar, omdat de behandeling van appellante bij PsyQ toen nog niet was gestart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van informatie van de huisarts overwogen dat het vermoeden is dat sprake is van een stemmingsstoornis en een angststoornis en dat beide goed zijn te behandelen middels medicatie en psychologische behandelingen. In dit licht bezien, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling of het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante duurzaam is, de aspecten van het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, tot verdere ontwikkeling en tot toename van bekwaamheden, voldoende kenbaar betrokken. Hiermee is voldaan aan stap 3 van het stappenplan. Wat appellante hierover heeft aangevoerd, slaagt daarom niet.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat voldoende gemotiveerd is dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam moet worden geacht. Door haar angstklachten durft appellante niet alleen naar buiten te gaan en daarom ontbreken de basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich uitgesproken over de te verwachten ontwikkeling van appellante ten aanzien van basale werknemersvaardigheden en over de conclusie dat die ontwikkeling tot arbeidsvermogen kan leiden. Deze inschatting van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie berust op een voldoende concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij appellante aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante tot op het moment van beoordelen in bezwaar nog nooit (specialistische) hulp heeft gekregen voor haar psychische klachten. Gelet hierop kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat moment volstaan met de toelichting dat de stemmingsstoornis en de angststoornis van appellante in algemene zin met medicatie en psychische behandelingen zijn te behandelen. Dat PsyQ daarna een andere diagnose heeft vermeld dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van informatie van de huisarts tot dan toe van was uitgegaan, doet daar niet aan af. Beiden zijn immers uitgegaan van de angstklachten die maken dat appellante niet alleen naar buiten durft te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het onderscheid tussen verschillende soorten angststoornissen wezenlijk is voor het kiezen van een effectieve behandelstrategie inclusief de keuze van de juiste medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn stelling dat de informatie van PsyQ aansluit bij zijn standpunt dat er voor appellante behandelmogelijkheden zijn. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht, wordt in de brief van PsyQ van 26 februari 2018 duidelijk beschreven welke specifieke problemen van appellante worden aangepakt en door middel van welke behandelingen vanuit de diverse specialistische instellingen.
4.6.
Dat PsyQ heeft geconcludeerd dat de klachten van appellante niet op korte termijn behandeld kunnen worden en dat bovendien niet te voorspellen is in hoeverre appellante zal herstellen in de toekomst, leidt niet tot de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Datzelfde geldt voor de stelling ter zitting dat appellante geen baat heeft gehad bij de behandeling bij PsyQ en inmiddels een ander behandeltraject bij Mondriaan is gekozen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2483) valt uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wajong 2015 af te leiden dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen moet vaststaan dat appellante in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te verwerven. De vraag of appellante op de datum in geding verkeert in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen, moet beantwoord worden aan de hand van de gegevens die bekend zijn op de datum in geding of nadien over die datum bekend zijn geworden. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat (achteraf bezien) die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen.
4.7.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren