In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellant en zijn dochter voor zorg verleend aan zijn overleden zoon. De zorgindicatie voor deze zorg werd pas in 2018 afgegeven, terwijl de zorg tussen 2011 en 2013 werd verleend. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat het zorgkantoor niet meer hoefde te betalen dan het reeds had gedaan. De Raad oordeelt dat er aanleiding is voor schadevergoeding, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met bijna een jaar is overschreden, zowel in de bezwaarfase als in de rechterlijke fase. De Raad heeft de Staat der Nederlanden en het zorgkantoor veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan appellant, respectievelijk € 583,- en € 417,-. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant voor beide partijen veroordeeld tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indicaties en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures.