ECLI:NL:CRVB:2024:1471
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over voortzetting WGA-vervolguitkering en onderbouwing belastbaarheid
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de WGA-vervolguitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 17 maart 2020. Appellant betwist de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv is vastgesteld op 65 tot 80%. Hij stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet overtuigend heeft onderbouwd en geeft het Uwv de opdracht om dit motiveringsgebrek te herstellen.
Het proces begon met een hoger beroep van appellant, vertegenwoordigd door mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de WGA-vervolguitkering terecht had voortgezet. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 werd het onderzoek geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven een verzekeringsarts een spreekuuronderzoek te laten verrichten. Na de zitting zijn er rapporten ingediend door verschillende verzekeringsartsen, maar de Raad concludeert dat de medische onderzoeken niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn uitgevoerd.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellant, waaronder zijn depressieve- en vermijdende persoonlijkheidsstoornis en andere fysieke klachten. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de impact van de behandelingen op appellant en de noodzaak van de schematherapie die hij volgde.