ECLI:NL:CRVB:2023:242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WGA-vervolguitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2012 met psychische klachten en knieklachten kampt, ontving een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Tijdens de zitting op 5 januari 2023 heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad heeft de Staat aangemerkt als partij in deze procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de WGA-vervolguitkering terecht ongewijzigd heeft voortgezet. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de FML voldoende rekening houdt met de medische situatie van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vier jaar en acht maanden heeft geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan het Uwv € 375,- en de Staat € 625,- moet vergoeden aan appellant. Daarnaast zijn beide partijen veroordeeld in de proceskosten van appellant.