ECLI:NL:CRVB:2024:1463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
23/2892 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juli 2024 uitspraak gedaan. De procedure begon met een bezwaarschrift van appellante op 1 november 2019 en eindigde met een tegemoetkomend besluit van het Uwv op 30 april 2024. De totale duur van de procedure was vier jaar en zes maanden, wat de redelijke termijn overschreed met een half jaar. De Raad oordeelde dat appellante recht had op een schadevergoeding van € 500,- voor deze overschrijding. Het Uwv had al toegezegd het griffierecht te vergoeden, waardoor de Raad in deze uitspraak niet verder oordeelde over de vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met D. Kovac als griffier.

Uitspraak

23/2892 WIA
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2023, 20/9798 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Appellante heeft tevens verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv een vraagstelling gestuurd.
Op 30 april 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft op 13 mei 2024 het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn herhaald.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Proceskosten
2. Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 april 2024 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen.
Schending redelijke termijn
3.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
3.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
3.3.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. [2]
3.4.
In dit geval heeft de procedure vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante door het Uwv op 1 november 2019 tot de bekendmaking van het tegemoetkomende besluit op 30 april 2024 vier jaar en zes maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met een half jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-.
3.5.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift op 1 november 2019 tot de eerste beslissing op bezwaar van 15 oktober 2020 (bijna) twaalf maanden geduurd. De rechterlijke fase heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 25 november 2020 tot het besluit van 30 april 2024 drie jaar en vijf maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn heeft dus volledig plaatsgevonden in de bestuurlijke fase. Dat betekent dat het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 500,-.
Griffierecht
4. Het Uwv heeft in het besluit van 30 april 2024 reeds toegezegd het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden, zodat het Uwv in deze uitspraak hiertoe niet wordt veroordeeld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.