ECLI:NL:RBZWB:2023:6287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
AWB- 20_9798
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2023, betreft het een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, die eerder werkzaam was als logistiek administratief medewerkster, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,67% met ingang van 9 september 2019, maar heeft dit later gewijzigd naar 81,84% na een herbeoordeling. Eiseres is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit van het UWV gegrond verklaard voor wat betreft de dwangsom, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen reden is om de conclusies van de psychiater niet te volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, waardoor een IVA-uitkering niet aan de orde is. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 602,- en het UWV opgedragen het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9798 WIA

uitspraak van 31 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit I) van het UWV over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 9 september 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,67%.
1.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2021, tegelijk met het beroep in de zaken van eiseres met zaaknummers 20/9064 en 20/9065. Eiseres is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1.3.
Op 16 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om een psychiater te raadplegen.
1.4.
[psychiater] heeft op 1 september 2022 gerapporteerd.
1.5.
Partijen hebben op deze rapportage gereageerd. Deze rapportage heeft voor het UWV aanleiding gevormd om bestreden besluit I met het besluit op bezwaar van 23 februari 2023 (bestreden besluit II) te wijzigen. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is daarbij met ingang van 9 september 2019 vastgesteld op 81,84%.
1.6.
Eiseres heeft aangegeven het ook niet eens te zijn met bestreden besluit II.
1.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres mede gericht tegen bestreden besluit II.
1.8.
Op 14 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel niet is aangegeven dat dat gewenst is.
1.9.
De rechtbank heeft de termijn van het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Eiseres is werkzaam geweest als logistiek administratief medewerkster bij [B.V.] . Zij is per 1 november 2015 ontslagen.
2.2.
Tijdens een periode van werkloosheid heeft eiseres zich op 11 september 2017 ziek gemeld met psychische klachten.
2.3.
Met het besluit van 25 september 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 9 september 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,22%.
2.4.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.5.
Met bestreden besluit I van 15 oktober 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,67%. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts Jonker van
26 augustus 2019 en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en de conclusies van verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) [naam 1] van
19 maart 2020, van arbeidsdeskundige [naam 2] van 23 september 2019 en van arbeidsdeskundige b&b [naam 3] van 14 oktober 2020.
2.6.
Met bestreden besluit II van 23 februari 2023 heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 9 september 2019 vastgesteld op 81,84%.

Beroep

3.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar belastbaarheid en beperkingen niet juist zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen. Zij heeft ernstige psychische problematiek/een ernstige psychiatrische aandoening en daaruit voortvloeiende cognitieve en lichamelijke beperkingen. Dit komt door jarenlange overbelasting, permanente reorganisaties, een onveilige en verziekte werkomgeving en slechte arbeidsomstandigheden bij [B.V.] , waardoor er sprake is van burnout en overspanning. Eiseres stelt als gevolg van haar chronische klachten en beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn en dus recht te hebben op een IVA-uitkering (een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten). In ieder geval had een urenbeperking gesteld moeten worden van maximaal 2 uur per dag en 10 uur per week. Chronische burn-out is een energiestoornis, gelet op de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
3.2.
Volgens eiseres is er onzorgvuldig en oppervlakkig onderzoek verricht door de primaire verzekeringsarts. Dat onderzoek heeft slechts een uur geduurd en is verricht door een verzekeringsarts die niet onafhankelijk is. Voorts is geen medische informatie bij de behandelaars ingewonnen, terwijl eiseres inmiddels weer onder behandeling staat. Verzekeringsartsen zijn overigens niet geschikt om complexe psychische/psychiatrische aandoeningen en daaruit voortvloeiende klachten te beoordelen, zeker niet in een eenmalig gesprek van een uur.
3.3.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de belasting in deze functies haar belastbaarheid overschrijdt. Gelet op haar klachten kan zij de geduide functies niet verrichten. Verder is het maatmanloon volgens eiseres onjuist berekend. Op grond van artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dienen alle verdiensten in de referteperiode te worden meegeteld, zoals onder meer pensioenpremie, variabele beloningen, eenmalige uitkeringen en de uitbetaalde vakantiedagen. Daarnaast dient volgens eiseres bij de maatmanomvang te worden betrokken dat zij 13 ATV-dagen had en 27/28 vakantiedagen per jaar. Er dient volgens eiseres uit te worden gegaan van een geïndexeerd maatmanuurloon van € 36,29 voor 38,615 uur.
3.4.
Tot slot stelt eiseres dat er ten onrechte geen hoorzitting is gehouden en dat het UWV ten onrechte uitgaat van een ingebrekestelling op 6 oktober 2020 in plaats van
23 september 2020.

Wettelijk kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

De besluitvorming behelst toekenning van een WIA-uitkering met ingang van 9 september 2019. Dit is daarom de datum in geding. Dat betekent dat de rechtbank het beroep beoordeelt naar de situatie op die datum. Verandering of verslechtering in de medische toestand van eiseres nadien kunnen bij die beoordeling geen rol spelen.
Bestreden besluit I
4.1.1. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I is gewijzigd met bestreden besluit II. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres als gevolg daarvan alleen nog een belang bij beoordeling van bestreden besluit I voor zover daarin is beslist op de dwangsom.
4.1.2. Het UWV heeft in bestreden besluit I een dwangsom van € 207,- vastgesteld over de periode 7 tot en met 15 oktober 2020. Het UWV heeft op 6 oktober 2020 aan eiseres een brief gezonden dat hij op 22 september 2020 een ingebrekestelling heeft ontvangen en dat er een dwangsom moet worden betaald als het besluit op bezwaar later dan 6 oktober 2020 volgt.
4.1.3. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt echter dat het UWV op
15 september 2020 ook al zo’n brief heeft gezonden. Daarin heeft hij vermeld dat hij op
9 september 2020 een ingebrekestelling heeft ontvangen met betrekking tot onder meer het besluit van 25 september 2019 en dat de uiterste beslistermijn 23 september 2020 is.
4.1.4. Ter zitting heeft het UWV deze brief niet kunnen verklaren.
4.1.5. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het UWV al op 9 september 2020 een ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit betekent dat het UWV over de periode van
24 september 2020 tot en met 15 oktober 2020 een dwangsom had moeten vaststellen. Die dwangsom bedraagt in totaal € 602,-. Omdat het UWV in bestreden besluit I al een dwangsom van € 207,- heeft vastgesteld, dient hij nog € 395,- aan eiseres te vergoeden.
Bestreden besluit II
Medische aspecten
4.2.1. De rechtbank heeft onder meer in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, de medische informatie van MentaalBeter en De Kering die zich in het dossier over eiseres bevindt en het verhandelde ter zitting aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen. [psychiater] is als zodanig benoemd en zij heeft op 1 september 2022 rapport uitgebracht. Zij heeft onder meer gerapporteerd:
‘Op de datum in geding, zijnde 09 september 2019, waren de klachten in grote lijnen gelijk aan de huidige klachten en vastgesteld wordt dat op deze datum, in diagnostische zin (en in DSM-5 termen) eveneens sprake was van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis (code 309.89) en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline dynamiek (code 301.89). Sinds onderzochte psychische klachten heeft zijn er meerdere behandelpogingen gestart, waarbij er geen structurele behandeling is opgetreden, mede door de persoonlijkheidsproblematiek, er is derhalve weinig tot geen klachtvermindering opgetreden. Het is geïndiceerd om behandeling plaats te laten vinden door een instelling in de gespecialiseerde GGZ, waarbij de traumagerelateerde problematiek behandeld kan worden, maar ook eventueel aanvullend persoonlijkheidsonderzoek ingezet kan worden, wanneer er een vertrouwensband is opgebouwd met onderzochte. Het is van belang te investeren in de relatie en haar veiligheid en vertrouwen te bieden, door een vaste behandelaar, die duidelijk met haar communiceert over de verwachtingen van beide kanten. Als onderzochte een behandelrelatie aan kan gaan, er adequate behandeling voor de traumagerelateerde stoornis wordt ingezet en onderzochte zich hieraan kan conformeren, is de prognose op dit vlak voorzichtig gunstig. Op het vlak van de persoonlijkheidsstoornis kan schematherapie ingezet worden conform de geldende richtlijnen.’
Volgens de psychiater zijn er op 9 september 2019 vanuit psychiatrisch perspectief redenen om in de FML van 26 augustus 2019 aanvullende beperkingen te stellen voor wat betreft eigen gevoelens uiten en het hanteren van emotionele problemen van anderen. Daarnaast acht de psychiater een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aannemelijk om eiseres uit de negatieve sleur te halen, te activeren en het zelfvertrouwen te vergroten.
4.2.2. Eiseres heeft op dit rapport gereageerd en gesteld dat het onderzoek van de psychiater niet zorgvuldig en niet volledig is geweest. Zo heeft de psychiater geen contact gezocht met de behandelaren van eiseres en heeft niet de juiste diagnoses gesteld. De conclusies van de psychiater zijn daarom ook onjuist. De psychiater heeft volgens eiseres de ernst van haar klachten en problematiek onderschat en de langdurigheid daarvan ten onrechte niet meegenomen.
4.2.3. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door eiseres tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen.
4.2.4. Dit rapport heeft voor verzekeringsarts b&b [naam 4] aanleiding gevormd om de FML op 27 januari 2023 aan te passen, niet alleen op de onderdelen die door de psychiater zijn aangegeven maar zij heeft meer beperkingen gesteld op de onderdelen persoonlijk functioneren en sociaal functioneren en op werktijden. Volgens de verzekeringsarts b&b is er, gelet op de conclusies van de psychiater, geen aanleiding om de beperkingen van eiseres als duurzaam aan te merken. In de psychiatrische expertise ziet de verzekeringsarts b&b meerdere aanknopingspunten voor behandelingen die gericht zijn op verbetering van de klachten en het functioneren. Omdat nog geen gerichte behandeling voor de psychische aandoeningen adequaat is doorlopen, kan niet worden gesproken van duurzame arbeidsbeperkingen.
4.2.6. Nu de verzekeringsarts b&b de FML heeft aangepast conform de conclusies van de psychiater ziet de rechtbank geen reden om er van uit te gaan dat de beperkingen van eiseres daarin zijn onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voorts voldoende onderbouwd dat van duurzaamheid van die beperkingen geen sprake is, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn en daarvan verbetering van de functionele mogelijkheden verwacht kan worden. Zo heeft de psychiater aangegeven dat de traumagerelateerde problematiek van eiseres behandeld kan worden in een instelling in de gespecialiseerde GGZ en voor haar persoonlijkheidsstoornis schematherapie ingezet kan worden.
Arbeidsdeskundige aspecten
4.3.1. Met inachtneming van de gewijzigde FML van 27 januari 2023 heeft arbeidsdeskundige b&b [naam 3] beoordeeld of er geschikte functies zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), papierwarenmaker (Sbc-code 268040) en medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161). De arbeidsdeskundige b&b heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van deze functies vastgesteld op 81,84%.
4.3.2. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat deze voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage van 23 mei 2023 uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit onder meer voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.2.6. heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De rechtbank overweegt voorts dat de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage van
17 december 2020, overgelegd in beroep, voldoende gemotiveerd is ingegaan op de vaststelling van de maatman(-loon en -omvang). Zo heeft de arbeidsdeskundige b&b gesteld dat het maatmanloon is berekend op basis van de polisadministratie (het door de (ex)werkgever over de periode 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015 doorgegeven SV-loon), de opgebouwde en betaalde vakantietoeslag, het extra periode opgebouwde en betaalde salaris en het aantal verloonde uren. De arbeidsdeskundige b&b heeft een vergelijking gemaakt tussen de polisadministratie en de loonstroken en geen verschillen geconstateerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft verder gesteld dat rekening is gehouden met de 13e maand en de vakantietoeslag. Hetgeen aan 13e maand en vakantietoeslag maandelijks is opgebouwd is bij het VT-loon opgeteld en hetgeen is uitbetaald is afgetrokken. Ook de bonus variabele beloning van € 1.040,58 en de eenmalige uitkering CAO-onderhandeling van € 260,14 – uitbetaald op de loonstrook van april 2015 – is volgens de arbeidsdeskundige b&b meegenomen in het SV-loon. Op alle loonstroken staan ‘ATV-Dagen VP’. Hierdoor zijn volgens de arbeidsdeskundige b&b opgebouwde VT-dagen meegenomen in het SV-loon. De arbeidsdeskundige b&b heeft bij de vaststelling van het maatmaninkomen geen rekening gehouden met betaalde pensioenpremie noch met uitbetaalde vakantiedagen in november 2015. De arbeidsdeskundige b&b ziet de uitbetaalde vakantiedagen niet als loonvormend of een structureel genoten loonelement. De arbeidsdeskundige b&b heeft tot slot gesteld dat de maatmanomvang is vastgesteld op basis van de polisadministratie. Hieruit blijkt een gemiddeld aantal uren van 39,87 uur per week. Dit komt nagenoeg overeen met het aantal op de salarisspecificaties, namelijk 40 uur en er is geen deeltijdfactor van toepassing.
De rechtbank vindt deze motivering afdoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b terecht gesteld dat geen rekening hoeft te worden gehouden met betaalde pensioenpremie. Gelet op het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 behoren bijdragen in een pensioenregeling niet tot het loon. Dat geldt ook voor uitbetaalde vakantiedagen. Ook die heeft de arbeidsdeskundige b&b niet hoeven betrekken bij de maatman [1] .
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres 81,84% arbeidsongeschikt is. Omdat er wel sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid maar omdat die niet duurzaam is, is een IVA-uitkering niet aan de orde.
Hoorzitting
Eiseres was uitgenodigd voor een hoorzitting op 6 juli 2020. Zij heeft die per e-mail van
27 juni 2020 afgezegd omdat de hoorzitting zou worden bijgewoond door een externe verzekeringsarts en niet één van het UWV.
Het UWV heeft in het verweerschrift gesteld dat het aan hem is om te bepalen welke functionarissen aan een hoorzitting deelnemen. Het is niet zo dat een hoorzitting alleen gehouden wordt als daarbij een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige én een juridisch medewerker aanwezig zijn, zoals eiseres wenst. Eiseres heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de hoorzitting op 6 juli 2020. Het UWV heeft dat opgevat als dat eiseres geen hoorzitting (meer) wenst, mede gelet op het feit dat het UWV nooit kan garanderen dat een commissie wordt samengesteld die aan de wensen van eiseres voldoet. Overigens heeft in een andere bezwaarzaak op 13 november 2019 een hoorzitting plaatsgevonden waarin eiseres de gelegenheid heeft gehad haar medische situatie toe te lichten.
Naar het oordeel van de rechtbank had het UWV naar aanleiding van de mail van eiseres van 27 juni 2020 aan haar moeten berichten dat de hoorzitting zou plaatsvinden zoals aangekondigd en aan haar vervolgens de keuze moeten laten om wel of niet te verschijnen. Door niet te reageren heeft bij eiseres het idee kunnen ontstaan dat op een later moment een hoorzitting zou plaatsvinden met andere personen. Naar het oordeel van rechtbank is er dan ook sprake van schending van de hoorplicht. De rechtbank passeert dit echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiseres in beroep, maar ook in bezwaar, voldoende in de gelegenheid is gesteld haar standpunt naar voren te brengen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond voor zover het de daarin vastgestelde dwangsom betreft;
  • stelt die dwangsom vast op € 602,-;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 7
1. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en in artikel 1 van de Wet WIA, worden het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapte persoon bepaald door van de verzekerde of de jonggehandicapte in aanmerking te nemen:
a. het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet;
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 16
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Wet op de loonbelasting 1964
Artikel 11
1. Tot het loon behoren niet:
j. bedragen die worden ingehouden:
1°. als bijdrage ingevolge een pensioenregeling;
Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen
Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: “Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen” (Beoordelingskader).
In dit Beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Op grond van deze richtlijn dient de verzekeringsarts zich uit te spreken over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt daarbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.

Voetnoten

1.zie in dit verband de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2016 (ECLI:NL:CRvB:2016:856)