ECLI:NL:CRVB:2024:1429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/186 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens wangedrag en toetsing onschuldpresumptie in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair ambtenaar, was eerder strafontslagen wegens wangedrag, specifiek het zich inlaten met drugs, waaronder hennep. De Raad heeft vastgesteld dat de Kroon, die het ontslag had verleend, niet voldoende bewijs had geleverd dat de appellant zich daadwerkelijk schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de Kroon lag en dat deze niet de overtuiging had kunnen verkrijgen dat de appellant de verweten gedraging had begaan. De Raad heeft de onschuldpresumptie in acht genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende verband was tussen de strafrechtelijke procedure en het bestreden besluit. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de onschuldpresumptie niet was geschonden, maar de Raad heeft deze beslissing vernietigd. Het hoger beroep van de appellant is gegrond verklaard, het strafontslag is herroepen en de Kroon is veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

23/186 AW
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2022, 22/3570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie (Kroon)

SAMENVATTING

Aan appellant is strafontslag verleend wegens wangedrag. Appellant wordt verweten dat hij zich heeft ingelaten met drugs, namelijk dat hij hennep heeft gekweekt of dat hij zich op een andere wijze heeft ingelaten met de kweek van hennep. De Raad heeft op basis van het dossier en de standpunten van partijen niet de overtuiging verkregen dat appellant de verweten gedraging heeft begaan. Dit betekent dat het strafontslag niet in stand blijft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft namens de Kroon een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2024
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ruperti
.De Kroon heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer, mr. P.M. van der Weijden en mr. A.A.S.J. Niekamp.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was vanaf 1980 werkzaam als militair ambtenaar.
1.2.
Appellant is sinds 18 december 2012 geschorst omdat hij wordt verdacht van een strafbaar feit. Vanaf 10 september 2013 is appellant geschorst wegens het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek. Met het vonnis van 27 maart 2018 van de rechtbank Overijssel is appellant veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen.
1.3.
Appellant is uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn zienswijze te geven op het voornemen van de Kroon om een rechtspositionele maatregel te nemen. Na een voordracht daartoe bij brief van 29 mei 2018, heeft de Kroon bij koninklijk besluit van [datum KB] aan appellant met ingang van 15 juni 2018 ontslag verleend wegens wangedrag. De reden voor het ontslag is dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en dat hij hennep heeft gekweekt dan wel dat hij zich op andere wijze heeft ingelaten met de kweek van of handel in hennep. Op 6 juli 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het ontslag.
1.4.
Met het arrest van 23 september 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof), oordelend in hoger beroep, appellant vrijgesproken van (gewoonte)witwassen.
1.5.
Met het besluit van 9 mei 2022 (bestreden besluit) heeft de Kroon het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Wel wordt gewoontewitwassen, gelet op de vrijspraak, niet meer aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onschuldpresumptie niet is geschonden, omdat er onvoldoende verband is tussen deze procedure en de strafrechtelijke procedure. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Kroon niet het vastgestelde vermogen en de contante geldstromen kan laten meewegen bij de verkregen overtuiging dat appellant zich heeft ingelaten met drugs, nu appellant hiervoor volgens het arrest van het Hof een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de overige door de Kroon vastgestelde feiten voldoende zijn om de overtuiging te rechtvaardigen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan het zich inlaten met drugs. Evenals de Kroon hecht de rechtbank doorslaggevende betekenis aan het feit dat de bijzondere combinatie van de bij appellant in de schuur aangetroffen voorwerpen en omstandigheden waaronder de waargenomen hennepgeur – volgens de gespecialiseerde opsporingsambtenaren wijzen op een ontmantelde hennepplantage. Verder heeft de Kroon de overtuiging dat appellant zich heeft ingelaten met drugs mede mogen doen steunen op de twee waargenomen overdrachten van een bigshopper aan persoon X, die is veroordeeld voor handel in hennep, en aan de bij appellant aangetroffen telefoonnummers van persoon X en coffeeshops. Ook heeft de Kroon terecht meegewogen dat de fraude-inspecteur van de energiemaatschappij heeft geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd geopend is geweest en dat het zegel verbroken was. Dat dit door aanstoting is gebeurd heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad beoordeelt dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De Raad stelt voorop dat, naar de Kroon ter zitting heeft bevestigd, de verweten gedraging die aan het ontslag wegens wangedrag [1] ten grondslag ligt het zich inlaten met hennep is, te weten dat appellant hennep heeft gekweekt dan wel dat hij zich op een andere wijze heeft ingelaten met de kweek van hennep. De handel in hennep wordt appellant niet meer verweten.
Onschuldpresumptie
4.3.
Appellant voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 van het EVRM. [2] Er is volgens hem een voldoende verband tussen de strafrechtelijke procedure en het bestreden besluit. De tenlastelegging waarvan appellant is vrijgesproken is namelijk gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als het bestreden besluit. Immers, de strafrechtelijke verdenking van gewoontewitwassen was gebaseerd op het feit dat appellant zich zou hebben ingelaten met drugs. De Kroon trekt volgens appellant de vrijspraak van de strafrechter in twijfel. Appellant benoemt hierbij dat de Kroon het opportuniteitsbeginsel van het OM niet respecteert en dat het strafontslag in strijd is met het ‘ne bis in idem’ beginsel.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de wijze van toetsing van de onschuldpresumptie en de toepassing daarvan in het algemeen, verwijst de Raad naar zijn eerdere uitspraken. [3] Er is geen sprake van een voldoende verband (“link”) tussen de strafrechtelijke procedure en de voorliggende procedure. Er is namelijk sprake van een ander verwijt en een ander feitencomplex. In de strafrechtelijke procedure, die heeft geleid tot een vrijspraak, werd appellant, kort samengevat, tenlastegelegd dat hij een of meer geldbedragen en goederen heeft witgewassen welke afkomstig waren uit een misdrijf. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over de vraag of de kweek van hennep is bewezen. Er is niet gebleken van een strafrechtelijke vervolging voor dit feit en evenmin ligt er een sepotbeslissing. De Raad kan appellant daarom ook niet volgen in zijn standpunt dat er sprake is van strijd met het opportuniteitsbeginsel en het ‘ne bis in idem’ beginsel.
Strafontslag
4.5.
Voor het aannemen van ontslag wegens wangedrag moet sprake zijn van plichtsverzuim wat toerekenbaar is en het ontslag moet niet onevenredig zijn
.
4.6.
In geschil is tussen partijen met name of appellant de hem verweten gedraging waar het plichtsverzuim op is gebaseerd heeft begaan. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding geeft is volgens vaste rechtspraak van de Raad noodzakelijk dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [4] De bewijslast ligt bij de Kroon.
4.7.
Zoals onder 4.2 weergegeven wordt appellant verweten hennep te hebben gekweekt of zich op een andere wijze heeft ingelaten met de kweek van hennep. De Kroon stelt zich op het standpunt dat in de schuur bij de woning van appellant een ontmantelde hennepplantage is aangetroffen. Ter onderbouwing hiervan heeft de Kroon er op gewezen dat appellant op 11 februari 2012 en op 2 september 2012 een bezoek heeft gebracht aan persoon X, die is veroordeeld voor hennephandel en dat het zeer aannemelijk is dat appellant daar een tas met hennep heeft afgegeven en een envelop met geld in ontvangst heeft genomen. Verder heeft de Kroon er op gewezen dat bij de doorzoeking van de schuur bij de woning van appellant op 15 december 2012 zaken zijn aangetroffen die worden gebruikt bij een hennepkwekerij en dat aldaar een hennepgeur is waargenomen. Dat het hier een hennepkwekerij betrof, vindt volgens de Kroon bevestiging in het feit dat Enexis aangifte heeft gedaan van diefstal van energie. Verder zijn in de woning van appellant telefoonnummers van grow- en coffeeshops aangetroffen.
4.8.
Appellant ontkent de hem verweten gedraging. Voor een uitgebreide weergave van het standpunt van appellant verwijst de Raad naar overwegingen 2.1 en 2.2 van de aangevallen uitspraak. Samengevat voert appellant aan dat de contactmomenten met X zagen op zijn handel in brocante spullen. De in zijn schuur aangetroffen artikelen zijn volgens appellant gewone huis- en tuinartikelen, waarbij hij de aanwezigheid van deze artikelen nader verklaard heeft. Gezien de toestand van de schuur, waarvan het dak “zo lek is als een mandje”, is het volgens hem niet vreemd dat er vieze luchtjes zijn waar te nemen. De geur die in de schuur is waargenomen is volgens hem niet afkomstig van hennep, maar van onder meer muizen, ratten, vocht, benzine en lijm. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat het algemeen bekend is dat de muskusklieren van een muis een hele penetrante lucht verspreiden, die te vergelijken is met wietlucht en dat de drugshond niet is aangeslagen of afwijkend gedrag heeft vertoond. Ook is er volgens appellant nooit elektra in de schuur geweest en zijn er onder meer geen hennepresten, hennepstof of schoonmaaksporen aangetroffen. Verder heeft appellant de beschadiging op de meterkast in het huis nooit gezien en hebben ook de verbalisanten deze beschadiging bij de doorzoeking niet gezien, terwijl ze wel de meterstanden hebben opgenomen. Appellant wijst er verder nog op dat de meterkast niet is afgeschermd door een deur en een beschadiging mogelijk veroorzaakt is door een verbouwing die heeft plaatsgevonden. Enexis heeft weliswaar aangifte gedaan van diefstal van energie, maar heeft ook aangegeven dat zij geen verbruik in rekening kan brengen voor een vermoedelijke kwekerij. Van de aangetroffen telefoonnummers is volgens appellant één nummer van een growshop. Daar heeft hij een ph-meter voor het meten van de zuurgraad van zijn vijver gekocht.
4.9.
De Raad is van oordeel dat op basis van het dossier en de standpunten van partijen niet de overtuiging kan worden verkregen dat appellant hennep heeft gekweekt of zich op een andere wijze heeft ingelaten met hennep. Hiervoor wordt het volgende van belang geacht.
4.9.1.
Zoals eerder overwogen ligt de bewijslast bij de Kroon. De Kroon heeft zich ten aanzien van de verweten gedraging gebaseerd op twee brieven van het OM van 1 februari 2016 en van 22 januari 2020 waarbij het OM op grond van artikel 39f van de Wjsg [5] en de Aanwijzing Wjsg [6] aan de Kroon strafrechtelijke gegevens heeft verstrekt. Daarnaast heeft de Kroon zich gebaseerd op de uitspraak van 23 september 2019 van het Hof en op de aangifte van Enexis van 15 oktober 2013.
4.9.2.
Bij de brief van het OM van 1 februari 2016 zit informatie uit het strafdossier, maar dit ziet op de verdenking van het witwassen. Er zit geen informatie bij over de vermeende hennepkwekerij. De verweten gedraging kan hier dan ook niet op zijn gebaseerd. De brief van 22 januari 2022 gaat wel in op de vermeende hennepkwekerij, maar de hieraan ten grondslag liggende stukken uit het strafdossier ontbreken.
4.9.3.
Hoewel de combinatie van wat is aangetroffen tijdens de doorzoeking van 15 december 2012, de aangifte van Enexis van 15 oktober 2013 en van wat is waargenomen in de contacten met X op 11 februari 2012 en op 2 september 2012, zouden kunnen wijzen in de richting van het (inlaten met het) kweken van hennep, heeft appellant daartegenover een andere, alternatieve, uitleg gesteld. Hij heeft delen van het strafdossier (verklaringen en foto’s) overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. Daar heeft de Kroon geen nadere informatie, bijvoorbeeld uit het strafdossier of van het OM, tegenin gebracht.
4.9.4.
Appellant heeft voor de aanwezigheid van de spullen in de schuur, die volgens de Kroon duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij, een mogelijk andere verklaring gegeven, die onvoldoende is weersproken door de Kroon. Verder is niet gebleken dat er sporenonderzoek is gedaan of dat er anderszins hennepresten, hennepsporen of schoonmaaksporen zijn aangetroffen naar aanleiding van de doorzoeking. Uit de beschikbare stukken blijkt ook niet dat de drugshond is aangeslagen. De (onderliggende) verklaringen van de verbalisanten over de geconstateerde hennepgeur zitten niet in het dossier, terwijl appellant gemotiveerd heeft dat de geur ook een andere herkomst kan hebben. Verder is niet gebleken dat er elektriciteit aanwezig was in de schuur waar de hennepkwekerij zich zou hebben bevonden. De enkele aanwezigheid in de schuur van een stoppenkast en elektriciteitsbedrading is daarvoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat appellant, met foto’s uit het strafdossier en een factuur van een elektricien, heeft onderbouwd dat het om een mandje met verlengstekkerdozen ging en om een oude stoppenkast die in mei 2012 uit het huis is verwijderd. Gelet hierop kan ook geen verband tussen de beschadiging aan de meterkast in het huis en de vermeende hennepkwekerij in de schuur worden aangenomen. Verder is de beschadiging van de meterkast niet tijdens de doorzoeking op 15 december 2012 door de verbalisanten, maar pas op 12 september 2013 door de fraude-inspecteur van de energiemaatschappij geconstateerd. Ook is niet gebleken dat de aangifte door Enexis van de diefstal van energie een vervolg heeft gekregen.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft de Kroon ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van plichtsverzuim vanwege het kweken van hennep, of het zich op andere wijze inlaten met het kweken van hennep door appellant.

Conclusie en gevolgen

5. De Kroon heeft naar het oordeel van de Raad onterecht strafontslag verleend wegens wangedrag. Dit betekent dat het strafontslag niet in stand blijft. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De Raad zal verder zelf in de zaak voorzien en het ontslagbesluit van 19 juni 2018 herroepen.
6. Aanleiding bestaat de Kroon te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.248,- in bezwaar, € 1.750,- ,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep, in totaal € 4.748,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2022 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • herroept het besluit van 19 juni 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 9 mei 2022;
  • veroordeelt de Kroon in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.748,-;
  • bepaalt dat de Kroon aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 463,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en M. Wolfrat en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. el Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l van het Algemeen militair ambtenarenreglement
Aan de militair kan verder uitsluitend ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Aanwijzing SG A/925 Uitvoering drugsbeleid Defensie
(…)
1.2.
Sanctiebeleid
1. Hoofdregel
Drugsbeleid defensie, ontslag
Als hoofdregel wordt voor ontslag voorgedragen de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland:
a. harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat;
(…)

Voetnoten

1.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenrecht en de Aanwijzing SG A/925 Uitvoering drugsbeleid Defensie van 28 maart 2007.
2.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van 10 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2397 19 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:945 en uitspraak van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1777.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:252.
5.Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
6.Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Aanwijzing Wjsg, Stcrt. 2018, 36059).