ECLI:NL:CRVB:2024:1411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
22/1101 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding op AOW-pensioen door derdenbeslag en de rol van de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de inhouding op het AOW-pensioen van appellant als gevolg van een derdenbeslag dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is uitgevoerd. Appellant ontvangt een lagere AOW-uitkering omdat de Svb een bedrag inhoudt dat voortvloeit uit het derdenbeslag. Appellant is van mening dat deze beslaglegging onzorgvuldig is gebeurd, zonder voorafgaande aankondiging en zonder zijn toestemming. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam eerder twee uitspraken had gedaan die door appellant waren aangevochten. De Raad oordeelt dat de Svb binnen de grenzen van het beslag is gebleven en dat de rechtmatigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet door appellant bij de burgerlijke rechter moet worden aangevochten. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en stelt vast dat de inhoudingen op het AOW-pensioen van appellant rechtmatig zijn. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding omdat zijn hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

22/1101 AOW en 23/1228 AOW
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2022, 21/1821 (aangevallen uitspraak 1) en 14 februari 2023, 22/3324 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te Amsterdam (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant krijgt een lagere AOW-uitkering uitbetaald, omdat de Svb een bedrag inhoudt als gevolg van een derdenbeslag. Appellant is het daar niet mee eens en vindt dat de beslaglegging onzorgvuldig, zonder aankondiging en zonder zijn toestemming is gebeurd. Net als de rechtbank, oordeelt de Raad dat de Svb binnen de grenzen van het beslag is gebleven. De rechtmatigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet moet appellant bij de burgerlijke rechter aanvechten.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de hoger beroepen gevoegd behandeld op een zitting van 30 mei 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontvangt een pensioen op grond van de AOW [1] . Op 1 februari 2021 heeft de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG) aan de Svb gemeld dat de deurwaarder een derdenbeslag heeft gelegd op het inkomen van appellant. De deurwaarder heeft vermeld dat de beslagvrije voet, het deel van de uitkering dat niet voor beslag vatbaar is, € 731,93 bedraagt.
1.2.
Met een besluit van 11 februari 2021 heeft de Svb vastgesteld dat vanwege dit derdenbeslag vanaf februari 2021 € 342,35 per maand wordt ingehouden op het AOWpensioen van appellant. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit 1) gebleven bij zijn vaststelling van de inhouding. Tegen bestreden besluit 1 heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard met aangevallen uitspraak 1.
1.3.
De LAVG heeft de Svb in een brief van 4 maart 2022 meegedeeld dat er nog een restsaldo is van € 54,25 en dat de Svb geen inhoudingen meer hoeft te doen zodra dat bedrag is ontvangen. In de brief van 29 maart 2022 heeft de LAVG de Svb verzocht om rekening te houden met een beslagvrije voet van € 768,-.
1.4.
Met een besluit van 14 april 2022 heeft de Svb vastgesteld dat in april 2022 € 54,25 wordt ingehouden op het AOW-pensioen van appellant. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 25 mei 2022 (bestreden besluit 2) gebleven bij zijn vaststelling van de inhouding. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld. Dat beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard met aangevallen uitspraak 2.

De uitspraken van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1 overwogen dat de bestuursrechter zich dient te beperken tot de vraag of de Svb bij het nemen van zijn beslissing tot inhouding is gebleven binnen de grenzen van het gelegde beslag. Volgens de rechtbank is dit het geval, omdat rekening is gehouden met de beslagvrije voet. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat hij door de Svb ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan bestreden besluit 1. De rechtbank vindt dat de Svb op goede gronden heeft geoordeeld dat het bezwaar daartegen kennelijk ongegrond was.
2.2.
In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank verwezen naar het oordeel in aangevallen uitspraak 1. De beroepsgronden zijn voor de rechtbank geen reden om tot een ander oordeel te komen dan in die eerdere uitspraak.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Appellant heeft gesteld dat het beslag ongeldig is, omdat het niet binnen de geldende termijn is gelegd en de hoogte ervan onjuist is. Volgens appellant is ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij door het beslag in ernstige sociale en financiële problemen is geraakt. Appellant wijst erop dat drie volwassenen en een kind van zijn inkomen moeten leven. Appellant blijft van mening dat hij voorafgaand aan bestreden besluit 1 ten onrechte niet is gehoord.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten waarmee vanwege het derdenbeslag vanaf februari 2021 € 342,35 per maand en in april 2022 € 54,25 is ingehouden op het AOW-pensioen. De Raad doet die beoordeling aan de hand van wat appellant in de hoger beroepen heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derdebeslagene, in dit geval de Svb, ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. [2] Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op de AOW-uitkering steeds rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet en dat voor het overige niet is gebleken dat de Svb met de bestreden besluiten buiten de kaders van het beslag is getreden of dat de Svb onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond hierover kan dan ook niet slagen. Met betrekking tot de geldigheid van het gelegde beslag, de hoogte van de beslagvrije voet en de mogelijk ernstige sociale en financiële problemen die appellant daardoor heeft gehad, zal appellant zich met de deurwaarder kunnen verstaan of zich tot de burgerlijke rechter kunnen wenden.
4.4.
Verder is de Raad van oordeel dat de Svb voorafgaand aan bestreden besluit 1 heeft mogen afzien van het houden van een hoorzitting, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De Raad is het eens met de overwegingen van de rechtbank hierover en neemt die over.

Conclusie en gevolgen

5. De hoger beroepen slagen dus niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat de inhouding vanaf februari 2021 van € 342,35 per maand op het AOW-pensioen van appellant en de inhouding in april 2022 van € 54,25 op het AOW-pensioen, in stand blijven.
6. Omdat de hoger beroepen niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, als voorzitter, en H. Lagas en M.L. Noort, als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 19, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet
De Sociale verzekeringsbank betaalt het ouderdomspensioen waarop op grond van deze wet recht bestaat.
Artikel 475, eerste lid, aanhef en onder a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Het beslag op vorderingen die de geëxecuteerde op derden mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, en op hem toebehorende roerende zaken die onder derden mochten berusten en geen registergoederen zijn, geschiedt bij een exploot van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt: een bevel aan de derde om het verschuldigde of de zaken onder zich te houden op straffe van onwaarde van elke in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte.
Artikel 477, eerste lid, Rv
De derde-beslagene die overeenkomstig het vorige artikel verklaring heeft gedaan, is verplicht de volgens deze verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken te zijner beschikking te stellen.
Artikel 477b, eerste lid, Rv
Betaling of afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig zijn buitengerechtelijke verklaring of krachtens een veroordeling als bedoeld in artikel 477a geldt als betaling of afgifte aan de geëxecuteerde.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009, 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV:1235 en 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687.