ECLI:NL:CRVB:2024:1411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Inhouding op AOW-pensioen door derdenbeslag en de rol van de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om de inhouding op het AOW-pensioen van appellant als gevolg van een derdenbeslag dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is uitgevoerd. Appellant ontvangt een lagere AOW-uitkering omdat de Svb een bedrag inhoudt dat voortvloeit uit het derdenbeslag. Appellant is van mening dat deze beslaglegging onzorgvuldig is gebeurd, zonder voorafgaande aankondiging en zonder zijn toestemming. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam eerder twee uitspraken had gedaan die door appellant waren aangevochten. De Raad oordeelt dat de Svb binnen de grenzen van het beslag is gebleven en dat de rechtmatigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet door appellant bij de burgerlijke rechter moet worden aangevochten. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en stelt vast dat de inhoudingen op het AOW-pensioen van appellant rechtmatig zijn. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding omdat zijn hoger beroep niet slaagt.