ECLI:NL:CRVB:2018:2687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
18/253 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhouding op AOW-pensioen in het kader van derdenbeslag door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de inhouding op het AOW-pensioen van appellant, die onderworpen was aan een derdenbeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De deurwaarder had op 4 december 2015 beslag gelegd op de gelden die aan appellant verschuldigd waren, in verband met een schuld aan een derde partij. De Svb heeft vervolgens besloten om vanaf februari 2016 een bedrag in te houden op het pensioen van appellant, wat later werd verlaagd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhouding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb zich diende te houden aan de geldigheid van het beslag en de beslagvrije voet. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd gesteld dat de Svb niet de bevoegdheid had om de rechtmatigheid van het beslag te toetsen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb binnen de grenzen van het beslag is gebleven en dat de inhouding op het pensioen correct was vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.253 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 december 2017, 16/1889 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Deurwaarder [naam deurwaarder] heeft op 4 december 2015 onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd in verband met een schuld van appellant aan [naam N.V. ] N.V. Daarbij is de Svb bevolen om gelden verschuldigd aan appellant onder zich te houden en ingehouden bedragen uit te betalen.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de Svb vastgesteld dat vanaf februari 2016 op het AOW-pensioen van appellant een bedrag wordt ingehouden.
1.3.
Bij besluit van 29 februari 2016 is met ingang van maart 2016 het bedrag verlaagd dat maandelijks op het pensioen van appellant wordt ingehouden. Dit bedrag is vastgesteld op € 63,05.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 februari 2016 is bij beslissing op bezwaar van 19 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat de Svb bij vaststelling van de inhouding op het pensioen in het kader van het derdenbeslag gehouden is uit te gaan van de geldigheid van het beslag en van de juistheid van de beslagvrije voet. De Svb is naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen van het beslag gebleven. Rekening is gehouden met de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet. De rechtbank overweegt dat zij niet mag beoordelen of rechtmatig en voor een juist bedrag beslag is gelegd op het pensioen.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte een bedrag op het pensioen is ingehouden. Appellant heeft gesteld dat de deurwaarder geen beslag heeft mogen leggen op zijn pensioen en dat de Svb aan het beslag geen uitvoering heeft mogen geven.
3.2.
De Svb heeft gesteld dat hij gehouden is volledige medewerking te verlenen aan het beslag zonder de geldigheid of de hoogte van het beslag of de beslagvrije voet te beoordelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraken van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009 en 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1235, volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derdebeslagene – in dit geval de Svb – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
4.2.
In de aangevallen uitspraak is een juiste toepassing gegeven aan de in overweging 4.1 genoemde rechtspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb gehouden is bij vaststelling van de inhouding op het pensioen in het kader van het derdenbeslag uit te gaan van de geldigheid van het beslag en van de juistheid van de beslagvrije voet.
4.3.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Svb binnen de grenzen van het beslag is gebleven. Appellant heeft niet betwist dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op het AOW-pensioen van appellant rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet.
4.4.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.P.W. Jongbloed

OS