Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
1. De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
2. In de verordening wordt in ieder geval bepaald:
a. op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;
c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;
d. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;
e. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
b. van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet met gebruikelijke ondersteuning kan verminderen of wegnemen.
2. De maatwerkvoorziening heeft ten doel om voor de cliënt, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, de zelfredzaamheid of participatie te bevorderen en dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven functioneren.
3. Bij het verstrekken van maatschappelijke ondersteuning stelt het college een passend niveau daarvan vast rekening houdend met de mate van gebruikelijke ondersteuning die bij de cliënt aanwezig is.
4. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening slechts indien:
a. de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
b. de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet voorzienbaar was, maar van de cliënt niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakte, en
c. de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning blijkt uit een onderzoek waar de cliënt in voldoende mate aan mee heeft gewerkt.
Artikel 3.2
Aanvullende criteria voor maatwerkvoorzieningen die verstrekt worden als pgb
1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een pgb indien:
a. cliënt een verzoek hiertoe indient;
b. de pgb doelmatig wordt besteed aan door het college vastgestelde resultaten van de voorziening;
c. het gaat om kosten die niet gemaakt zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tenzij de cliënt kan aantonen dat de ingekochte voorziening noodzakelijk was;
d. de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen resultaat;
e. de kwaliteit van de in te kopen formele ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren; en
f. naar het oordeel van het college op geen enkele manier druk is uitgeoefend op de cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze ondersteunende persoon of organisatie te betrekken.
2. De hoogte van een pgb:
a. wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;
b. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura.
c. is toereikend om veilige, doelmatige en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
Artikel 4.3, eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5. Het college verantwoordt aan de raad de transparante berekeningsmethode door middel van de vaststelling daarvan in de regeling, waarbij wordt opgenomen welke berekeningsmethodiek ten grondslag ligt aan de hoogte van de normbedragen.
15. Het college kan nadere regels stellen inzake de kwaliteit van ondersteuning bij, en tarieven van, de in dit artikel genoemde pgb.