4.3.In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 6 september 2020 meer dan 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen en om die reden de ZW-uitkering heeft beëindigd.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4.4.1.De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.4.2.In aanvulling daarop wordt overwogen dat het standpunt van appellante, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie had moeten opvragen bij de behandelend psychiater en psycholoog, geen aanleiding geeft het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Op grond van vaste rechtspraak van de Raadkan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen als een behandeling in gang gezet zal worden of al plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die gevallen doen zich hier niet voor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn motivering in het rapport van 9 juli 2020 dat met de reeds in bezwaar meegezonden informatie van de psycholoog en psychiater voldoende informatie voorhanden was om de beoordeling van de psychische belastbaarheid van appellante op te baseren.
4.4.3.Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 21 november 2018kan haar niet baten. Deze uitspraak ziet op een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts, waarin is overwogen dat aan een dergelijk onderzoek niet dezelfde waarde kan worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
4.5.1.Gelet op het tussen het Uwv en appellante bestaande verschil van inzicht over de vraag welke psychische en arbeidsduurbeperkingen voor haar per datum in geding moeten gelden, waarin het Uwv verwijst naar de beoordeling van de verzekeringsartsen en appellante verwijst naar de informatie van haar behandelend psycholoog en psychiater, heeft de Raad het noodzakelijk geacht te worden geadviseerd door een onafhankelijk psychiater als deskundige. Hiertoe heeft de Raad psychiater dr. E. van Duijn als deskundige benoemd, die op 15 november 2023 heeft gerapporteerd.
4.5.2.Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.5.3.Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd en appellante op een spreekuur onderzocht. Daarnaast heeft de deskundige de appellante behandelend psycholoog nadere toelichting gevraagd over de door hem vastgestelde belastbaarheid van appellante in januari 2020. Appellante heeft verder de gelegenheid gekregen om feitelijke onjuistheden achteraf te corrigeren. Hiervan heeft zij geen gebruikgemaakt.
4.5.4.De deskundige heeft geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding van 6 september 2020 sprake was van een paniekstoornis. Ook was sprake van depressieve klachten, maar niet van een depressieve stoornis omdat de klachten niet continu aanwezig zijn. Volgens de deskundige zijn de beperkingen van appellante op de datum in geding juist vastgesteld in de FML van 23 juli 2020. Hij heeft geconcludeerd dat er geen aanvullende beperkingen als gevolg van de psychiatrisch aandoening gelden. Deze conclusie is gebaseerd op het psychiatrisch onderzoek, waarbij hij geen problemen in de aandacht, de concentratie, het geheugen, het handelen of het handelingstempo heeft kunnen vaststellen. Appellante rapporteert weliswaar cognitieve problemen zoals de concentratie, maar die zijn volgens de deskundige klinisch niet waarneembaar. Op basis van het verhaal van appellante en de toegezonden en ingewonnen informatie, zal dit volgens hem ten tijde van het opstellen van de FML hetzelfde zijn geweest. Ook voor het persoonlijk functioneren heeft de deskundige geen redenen gezien om aanvullende beperkingen op te nemen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat op het moment dat appellante een paniekaanval heeft, zij wel beperkingen zal ervaren in de aandacht, concentratie en mogelijk ook andere cognitieve functies, maar dit is alleen ten tijde van de paniekaanval en daarom zijn er geen structurele beperkingen.
4.5.5.Het Uwv heeft zich kunnen vinden in het deskundigenrapport.
4.5.6.Appellante heeft zich niet kunnen vinden in het deskundigenrapport. Volgens appellante heeft de deskundige de informatie van haar behandelaars onjuist gewaardeerd ten aanzien van de belastbaarheid per de datum in geding. De behandelend psychiater heeft weliswaar in de brief van 24 juni 2020 genoteerd dat de prognose in principe gunstig is, wat de deskundige heeft betrokken in zijn conclusies. Echter heeft de behandelend psychiater ook geuit dat appellante beperkt belastbaar is in de maanden die komen gaan. De deskundige heeft zich vooral gebaseerd op de diagnose ‘paniekstoornis’ en de klachten die direct daaruit volgen, maar heeft geen aandacht besteed aan de behandeling die appellante hiervoor heeft ondergaan in de periode in geding en het effect hiervan op haar belastbaarheid. De behandelend psychiater heeft in de brief van 4 juni 2020 benoemd dat appellante sinds begin 2020 begonnen is met EMDR-behandeling, wat zwaar is voor haar, en dat zij op dat moment heel kwetsbaar is en dat ze gedurende de periode van behandeling rond 4 juni 2020 en de maanden erna zeer beperkt belastbaar is. Niet enkel de paniekstoornis op zichzelf is dus van belang voor het vaststellen van de belastbaarheid, maar ook de behandeling en de gevolgen daarvan. Van EMDR-therapie is ook algemeen bekend dat deze vorm van traumaverwerking erg intensief is en gedurende de behandelingen ook een heftig effect kan hebben op de psychische en lichamelijke gesteldheid. Dat is ook het geval bij appellante. Dit maakt dat zij, ook als zij geen paniekaanval had, heel beperkt belastbaar was over de periode in geding. Dit is ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling van de deskundige. Dit alles heeft tot gevolg dat de conclusie van de deskundige, dat de FML voldoende tegemoetkomt aan de beperkingen van appellante en de voor haar vastgestelde urenbeperking ook afdoende is, onvoldoende is gemotiveerd en daarom niet kan worden gevolgd.
4.5.7.Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. In het deskundigenrapport is voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot de conclusie is gekomen dat op de datum in geding sprake was van een paniekstoornis. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij het opstellen van de FML van 23 juli 2020 heeft gebaseerd op een paniekstoornis en depressieve klachten, heeft de deskundige zich kunnen vinden in deze FML. Omdat de conclusies van de deskundige overtuigend zijn en appellante geen medische stukken heeft ingebracht die hieraan doen twijfelen, bestaat er geen aanleiding hiervan af te wijken.
4.5.8.Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de deskundige de informatie van de behandelend psychiater van 4 juni 2020 onvoldoende heeft gewaardeerd bij de beoordeling van de vastgestelde beperkingen in de FML en dat die informatie moet leiden tot verdergaande beperkingen. Met de urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, is tegemoetgekomen aan de gevolgen die appellante ondervindt van de paniekaanvallen en de EMDR-behandelingen, die haar tijd en energie kosten. Dit blijkt uit de overweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 juli 2020: “Paniekaanvallen kosten energie, omdat zij gepaard gaan met een verhoogde staat van ‘arousal’. Van EMDRbehandelingen is ook bekend dat deze relatief veel energie kunnen vergen.” De deskundige heeft terecht hierbij aangesloten. Appellante heeft niet met medische informatie onderbouwd dat een verderstrekkende urenbeperking noodzakelijk is. Dat de behandelend psychiater op 4 juni 2020 de verwachting heeft uitgesproken dat appellante nog enkele maanden behandeling nodig heeft en gedurende die periode zeer beperkt belastbaar is, is onvoldoende om te oordelen dat dit ook het geval is op de datum in geding van 6 september 2020. Geconcludeerd wordt dat de juistheid van de FML van 23 juli 2020 kan worden bevestigd.