Uitspraak
16.6915 ZW
OVERWEGINGEN
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
Equality of arms
Inhoudelijke beoordeling
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die als horecamedewerker werkte, had zich op 27 februari 2014 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 maart 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat dit niet door een geregistreerde verzekeringsarts was gedaan. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling gekeken naar de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en de vraag of het medisch onderzoek op de juiste wijze was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat het gebrek in de besluitvorming, dat voortkwam uit het feit dat het primaire onderzoek niet door een geregistreerde verzekeringsarts was uitgevoerd, in de bezwaarfase was hersteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant niet had aangetoond dat de medische beoordelingen door het Uwv onjuist waren en dat er geen aanleiding was voor de benoeming van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.