ECLI:NL:CRVB:2024:1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
22/2129 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn. Appellant had in 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij door zijn ziekte niet over arbeidsvermogen beschikt en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, waaronder psychische klachten en de noodzaak voor frequent toiletbezoek.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ook al was appellant niet fysiek gezien door de verzekeringsarts. De Raad benadrukte dat de noodzaak voor toiletbezoek geen substantiële onderbreking van het productieproces vormt en dat appellant in staat is om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2129 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2022, 21/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Amghar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. M. Shaaban, advocaat, heeft zich als opvolgende gemachtigde van appellant gesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Shaaban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 5 december 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellant de ziekte van Crohn is vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 26 maart 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapporten van de verzekeringsartsen. Dat appellant niet in persoon is gezien door de verzekeringsarts is in dit geval niet onzorgvuldig nu sowieso sprake is van een retrospectieve beoordeling van appellants medische situatie. Daarnaast is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat appellant op de dag dat hij achttien jaar werd of in de aansluitende vijf jaar niet voldeed aan de voorwaarden op grond waarvan het ontbreken van arbeidsvermogen kan worden aangenomen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd dat voor appellant op zijn achttiende verjaardag (en daarna) een aantal beperkingen gold wegens zijn fysieke klachten en dat hij hiermee ten minste vier uur per dag belastbaar was en één uur aaneengesloten kon werken. De stelling van appellant dat bij hem geen sprake is van benutbare mogelijkheden, heeft de rechtbank niet gevolgd. Ook het standpunt van appellant dat hij vanwege veelvuldig toiletbezoek geen uur aaneengesloten kan werken, slaagt niet. Uit het Compendium Participatiewet (hierna: Compendium) blijkt dat bij de kwalificatie “ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken” wordt bedoeld het zelfstandig functioneren van de betrokkene in relatie tot de continuïteit van het productieproces, namelijk dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Dat appellant wellicht meerdere keren per uur de taak moet onderbreken voor toiletgang, speelt dus geen rol bij de beoordeling van dit aspect. Verder hebben de arbeidsdeskundigen in hun rapporten afdoende gemotiveerd dat appellant in staat was tot het uitoefenen van een taak in een arbeidsorganisatie (scannen) en over basale werknemersvaardigheden beschikte. Hierbij is het opleidings- en werkverleden van appellant in aanmerking genomen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij al sinds zijn jeugd last heeft van forse beperkingen als gevolg van Crohn. Deze ziekte is met de jaren steeds heviger geworden, waardoor appellant niet langer beschikt over arbeidsvermogen. Appellant heeft een toelichting gegeven op zijn klachten en beperkingen. Het Uwv heeft ten onrechte aangenomen dat geen sprake is van psychische klachten. Stress beïnvloedt de lichamelijke klachten en de mogelijkheid op een exacerbatie. Het Uwv heeft de medische situatie van appellant onderschat. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek, waarbij appellant niet fysiek is gezien of beoordeeld, zorgvuldig zou hebben plaatsgevonden. Er was geen sprake van een retrospectieve beoordeling omdat op het moment van aanvraag en het primaire onderzoek nog geen vijf jaar na appellants achttiende verjaardag was verstreken. Het Uwv heeft ten onrechte slechts geoordeeld op basis van bestaande medische gegevens en had ook onderzoek moeten doen naar de huidige medische situatie van appellant en het ziektebeloop. Nu appellant niet de mogelijkheid heeft gehad om op het fysieke spreekuur te komen, is het onderzoek op onzorgvuldige wijze uitgevoerd. Appellant is niet in staat om ten minste een periode van een uur aaneengesloten te werken omdat hij veelvuldig gebruik dient te maken van het toilet. Dit dient wel degelijk te worden gezien als een substantiële onderbreking van het productieproces. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de toiletgang van appellant geen rol speelt bij de beoordeling van het aspect van ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken. De in het Compendium genoemde toiletgang ziet alleen op regulier toiletgebruik, hetgeen voor appellant niet opgaat. Als gevolg van zijn klachten heeft appellant voorts een gebrek aan energie waardoor hij moet recupereren. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv met de arbeidskundige rapporten afdoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat was tot het uitoefenen van een taak in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikte. De geselecteerde taak scannen gaat de belastbaarheid van appellant te boven en zijn arbeids- en opleidingsverleden sluiten niet aan bij deze taak. Het Uwv heeft daarbij ten onrechte nagelaten om een inventarisatie te maken van de activiteiten van appellant in het dagelijks leven. Waarom de geselecteerde taak als passend moet worden beschouwd heeft de rechtbank niet nader gemotiveerd. De klachten en beperkingen van appellant hebben in het verleden voor veel ziekmeldingen gezorgd, waardoor appellant geregeld zijn baan is verloren. Door zijn ziektebeeld en veel afspraken in het ziekenhuis is het erg lastig om afspraken te maken en na te komen. Wanneer appellant last heeft van een oprisping is het voor hem eveneens niet mogelijk om in contact te treden met zijn werkgever.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen onder verwijzing naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 maart 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) wordt verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad. [1] In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft.
4.1.3.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.4.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden.
4.1.5.
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient naar vaste rechtspraak naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong beoordeeld te worden of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. [2]
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2015 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en de vijf jaar erna arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat het onderzoek door het Uwv niet voldoende zorgvuldig is omdat de verzekeringsartsen appellant in 2020 niet op een spreekuur hebben gezien, slaagt niet. De Raad heeft eerder geoordeeld [3] dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Ook heeft de Raad overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldbelverbinding is verricht een spreekuurcontact kan zijn. Ook bij een dergelijk spreekuur geldt onverkort dat sprake moet zijn van een zorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal moeten kunnen motiveren waarom in bezwaar van een fysiek lichamelijk en/of psychisch onderzoek is afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 20 maart 2024 inzichtelijk gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuur. Tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in november 2020 was sprake van een lockdown wegens Covid-19 waarbij onmogelijk was te voorspellen hoe een en ander zich zou ontwikkelen en een fysiek onderzoek onherroepelijk zou leiden tot langdurig uitstel van de beoordeling. Er is (door de primaire verzekeringsarts) voldoende informatie verkregen over het ziektebeeld van appellant en tevens wist appellant goed te vertellen wat de klachten en behandeling daarvoor waren. Ook was er geen twijfel over de aard en ernst van de door appellant vermelde klachten en belemmeringen. Bij de ziekte van Crohn ontbreekt voorts de mogelijkheid om lichamelijk onderzoek te gebruiken als toets op de ernst van de aandoening. Omdat de darmactiviteit sterk wisselt kan bij een buikonderzoek hooguit bepaald worden hoe de darmactiviteit op dat moment is. Datzelfde geldt voor het uitvragen van het dagverhaal. In bezwaar zijn verder vele medische stukken ingebracht en zijn de klachten van appellant expliciet uitgevraagd tijdens de telefonische hoorzitting. Al met al is dus gewogen dat een beoordeling op basis van een telefonisch contact en de aanvullende informatie in bezwaar voldoende informatie gaf voor een heroverweging en had een persoonlijk contact geen toevoegde waarde. Dit wordt gevolgd. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant kenbaar bij de beoordeling hebben betrokken. Ook is de in bezwaar ingebrachte medische informatie kenbaar in de beoordeling betrokken. Appellant heeft niet geconcretiseerd welke informatie gemist is. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een lichamelijk onderzoek in dit geval gelet op de aard van de problematiek en de in bezwaar aanwezige medische gegevens geen toegevoegde waarde had, wordt onderschreven.
4.5.
De stelling van appellant dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn psychische klachten, slaagt niet. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat appellant niet eerder dan in hoger beroep melding heeft gemaakt van psychische klachten. Dat appellant desondanks psychische klachten heeft, blijkt niet uit de medische informatie van zijn behandelaars en ook in hoger beroep heeft appellant zijn stelling niet met (medische) stukken onderbouwd. De overige genoemde klachten van (buik)pijnklachten, duizeligheid, misselijkheid, ijzertekort en vermoeidheidsklachten zijn kenbaar meegenomen bij het aannemen van appellants beperkingen.
4.6.
Appellant heeft gemeld ongeveer twee keer per twee maanden ernstiger klachten (exacerbaties) van de ziekte van Crohn te hebben en dan op bed te moeten liggen. Er is 12 keer per jaar sprake van een ziekenhuisopname. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, uitgaande van de exacerbaties, het ziekteverzuim van appellant geschat op 25%. Hoewel de ziektelast fors is, is deze onvoldoende om appellant daarmee niet belastbaar te achten. Appellant kan deze forse ziektelast ook nog naar beneden brengen door zich beter aan de behandelvoorschriften te houden. Dit wordt gevolgd. De stelling van appellant dat hij daarnaast na toiletbezoek door buikkrampen moet kunnen liggen, is onvoldoende onderbouwd met (medische) stukken.
4.7.
Over de stelling van appellant dat hij vanwege zijn toiletbezoek niet in staat is om ten minste een periode van een uur aangesloten te werken, en hij daarom voldoet aan de voorwaarde van artikel 1a, eerste lid en onder c, van het Schattingsbesluit, wordt opgemerkt dat deze voorwaarde gelet op de Nota van Toelichting [4] ziet op het zelfstandig functioneren in relatie tot de continuïteit van het productieproces. Daarbij gaat het uitsluitend om substantiële onderbrekingen in verband met de noodzaak om een betrokkene bij te sturen omdat hij zelf niet onderkent dat hij op enig moment niet adequaat functioneert en/of zichzelf daarin niet kan corrigeren. De gestelde noodzaak van regelmatig toiletbezoek is daarom geen aspect dat bij de beoordeling van de voorwaarde van artikel 1a, eerste lid en onder c, van het Schattingsbesluit moet worden betrokken. [5] Nu niet in geschil is dat appellant niet hoeft te worden bijgestuurd zoals hiervoor is bedoeld, moet worden geoordeeld dat appellant in staat is gedurende tenminste een uur aaneengesloten te werken.
4.8.
Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij als gevolg van energiegebrek en recuperatietijd niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 2 december 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant tussen de exacerbaties door geschikt is te achten om ten minste 4 uur per dag een taak te verrichten. Daarbij kan bij toegenomen klachten dan wel moeheid de vier uur ook verdeeld worden over de dag, bijvoorbeeld door 2x2 uur per dag te werken. Dit wordt gevolgd en wordt ondersteund door de medische informatie van appellants behandelaars.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige heeft volgens zijn rapport van 19 maart 2020 het arbeidsverleden van appellant uitgevraagd en de verschillende taken die appellant daarin heeft gedaan vanaf zijn achttiende verjaardag en de jaren daarna. Daarmee is de arbeidskundige beoordeling zorgvuldig geweest.
4.10.
Niet gebleken is dat de frequentie van het toiletbezoek bij appellant ten tijde in geding van dien aard was dat dit aan het uitvoeren van de taak “scannen (1502)”, gelet op de daaraan verbonden taakspecifieke eisen, in de weg stond. Deze taak is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikt omdat het een fysiek lichte taak betreft, waarbij appellant de mogelijkheid heeft tot afwisseling van houding (staan of lopen afwisselen met zitten) en er een toilet in de buurt aanwezig is omdat het een kantoorfunctie is. Ook sluit het aan bij het opleidingsniveau van appellant. Hiermee is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom de geselecteerde taak geschikt is voor appellant. De grond van appellant treft geen doel.
4.11.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat appellant in eerdere banen is ontslagen vanwege zijn ziekteverzuim en niet vanwege onvoldoende functioneren in de verschillende functies die hij heeft verricht. Ook in hoger beroep is niet anders gebleken. Waarom appellant tijdens een exacerbatie van de Crohn-klachten niet in staat is om contact te zoeken met een werkgever heeft hij niet toegelicht. De stelling van appellant dat hij productieafspraken niet kan nakomen vanwege zijn klachten en beperkingen ziet niet op het hebben van basale werknemersvaardigheden, te weten instructies van de werkgever kunnen begrijpen, onthouden en uitvoeren en afspraken met de werkgever kunnen nakomen. Bij dat laatste is in het Compendium toegelicht dat het gaat om het accepteren van gezag als om het accepteren van de regels waar de werknemer zich aan moet houden op last van het gezag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden.
Regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid
4.12.
Wat betreft de stelling van appellant dat zijn Crohn-klachten sinds zijn achttiende verjaardag zijn verergerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 20 maart 2024 inzichtelijk toegelicht dat, omdat sprake is geweest van een laattijdige aanvraag, de medische beoordeling primair gericht is geweest op de situatie ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts op 26 maart 2020. Dit is nabij vijf jaar na appellants achttiende verjaardag. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, uitgaande van toegenomen beperkingen, zowel vijf jaar na appellants achttiende verjaardag sprake is van arbeidsvermogen als ook op appellants achttiende verjaardag, wordt gevolgd.
4.13.
Uit 4.3 tot en met 4.12 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2015 en gedurende vijf jaar erna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.
3.Zie de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
4.Staatsblad 2014, 359, p. 7.
5.Zie de uitspraak van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4015.